ECLI:NL:RBNHO:2014:850

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
15/743471-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in harddrugs en wapens door verdachte in Den Helder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in harddrugs en het in bezit hebben van wapens. De verdachte, geboren in Den Helder en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs, zoals cocaïne, amfetamine, MDMA en 2C-B, alsook het in bezit hebben van tasers en een gasdrukwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van twee jaar actief betrokken was bij de handel in harddrugs, waarbij hij ook gebruik maakte van verschillende telefoonnummers om zijn klanten te bedienen. Tijdens een doorzoeking van zijn woning op 29 oktober 2013 zijn aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en wapens aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts als vriendendienst handelde en geen winst maakte, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet geloofwaardig was en niet ondersteund werd door getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gezondheidseffecten van harddrugs en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743471-13 (P)
Uitspraakdatum: 31 januari 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op[geboortedatum] te Den Helder,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 29 oktober 2013 te Den Helder en/of Julianadorp en/of Alkmaar en/of (elders in) Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende - cocaïne en/of - amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of - 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of - 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2C-B), zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of MDMA en/of
2C-B, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2:
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad - 470 gram (brutogewicht) amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of - (29 wikkels met) amfetamine en/of - (8 gripzakjes met) MDMA en/of - (44 wikkels met) cocaïne en/of - 400 pillen met 2C-B en/of 130 pillen met MDMA en/of - (een plastic zak met) MDMA (brutogewicht 50 gram) en/of - (een plastic zak met) cocaïne (9,8 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of 2C-B, zijnde amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of 2C-B een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3:
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II onder 5° (te weten 3, althans een of meerdere, taser(s)/stroomstootwapen(s)), te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Den Helder een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een vuurwapen (te weten een nabootsing van een Makarov vuurwapen type PM1977, kaliber 9mm) voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De raadsman stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging en voert in dat verband aan dat de officier van justitie een proces-verbaal van verhoor van verdachte in raadkamer van 11 november 2013 pas heel laat heeft verstrekt en niet met de raadsman diens onderzoekswensen heeft willen bespreken. De raadsman stelt dat de zaaksofficier van justitie ieder verzoek van de verdediging om over de zaak van gedachten te wisselen ostentatief heeft afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman bij brief van 6 december 2013 schriftelijk onderzoekswensen ingediend, waarop door de zaaksofficier pas op 6 januari 2014 is gereageerd. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie door de handelwijze van de zaaksofficier van justitie het recht op strafvervolging heeft verspeeld.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het handelen van haar collega niet een dusdanige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat het zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. De officier van justitie stelt dat door de vakantie van de zaaksofficier er in de door de raadsman bedoelde periode geen mogelijkheid bestond tot corresponderen met de raadsman. De officier van justitie stelt voorts dat de raadsman zijn onderzoekswensen ook in een eerder stadium schriftelijk kenbaar had kunnen maken.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Het niet tijdig verstrekken van het proces-verbaal van verhoor van verdachte in raadkamer door het openbaar ministerie en het in een laat stadium reageren op de onderzoekswensen van de raadsman rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de zeer verstrekkende conclusie dat hierdoor sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdachte en de raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar heeft gedeald, maar dat dit is gebeurd gedurende een veel kortere periode dan ten laste is gelegd. Na de aanhouding van [betrokkene 1] op 28 augustus 2013 heeft verdachte een hoeveelheid harddrugs in bewaring gekregen van ene ‘de P’, omdat het die ‘de P’ te heet onder de voeten geworden was. Verdachte mocht die verdovende middelen wel verkopen van ‘de P’. Verdachte heeft die harddrugs vervolgens verdeeld over zijn woning en heeft een deel van de verdovende middelen verkocht. Voor die tijd had hij al wel vaker verdovende middelen bij ‘de P’ gekocht voor zichzelf en zijn vrienden, maar daarmee heeft hij nooit iets verdiend. Hij deed dit als vriendendienst. Zijn vrienden betaalden hem slechts de aanschafprijs die hij aan ‘de P’ had moeten betalen. In die tijd was hij dus niet aan het dealen.
Ten aanzien van de in de woning van verdachte aangetroffen tasers en gasdrukwapen heeft verdachte op de terechtzitting verklaard dat hij die samen met de verdovende middelen van ‘de P’ in bewaring heeft gekregen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
In het onderzoek met betrekking tot de vermeende harddrugshandel van [betrokkene 1] bleek dat [betrokkene 1] zijn harddrugs betrok bij een man die [betrokkene 1] ‘de P’ noemt en die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Op vordering van de officier van justitie zijn de historische printgegevens opgevraagd van dit nummer. Uit het onderzoek is gebleken dat bij het telefoonnummer [telefoonnummer 1] een telefoon met imei nummer[Imeinummer] hoorde en dat[betrokkene 2] een van de belcontacten van ‘de P’ was. [betrokkene 2] is ontboden op het politiebureau en heeft de politie toestemming gegeven om in zijn telefoon te kijken. In de telefoon van [betrokkene 2] was een contactpersoon “weekend” vermeld, die gebruik maakte van het nummer [telefoonnummer 2]. [betrokkene 2] heeft tegenover de politie verklaard dat “weekend” eerder gebruik heeft gemaakt van het nummer [telefoonnummer 1] [1] .
Op 16 oktober 2013 is door de officier van justitie bevel gegeven tot het tappen van telefoongesprekken gevoerd via het toestel met imei nummer[Imeinummer].
Uit het telecomonderzoek is naar voren gekomen dat [verdachte 1] zich bezig houdt met de handel in verdovende middelen en dat zijn vriendin[verdachte 2] ook als verdachte kan worden aangemerkt [2] [3] .
Op 29 oktober 2013 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachten[verdachte 1] en [verdachte 2] onder leiding van de rechter-commissaris. Op diverse plaatsen in de woning en in de bijbehorende schuur werden harddrugs aangetroffen. Ook zijn er tijdens die doorzoeking drie tasers (stroomstootwapens) en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen [4] .
De aangetroffen verdovende middelen zijn onderzocht door de forensische opsporingsambtenaar[verbalisant 1]. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in het vriesgedeelte van de koelkast in de keuken is aangetroffen 470 gram poeder, positief getest op de aanwezigheid van amfetamine. Een monster van dit poeder is gelabeld met code SINAAFQ5676NL.
In de koelkast is voorts aangetroffen een plastic zak, inhoudende 29 wikkels met in totaal ongeveer 30 gram poeder, positief getest op de aanwezigheid van amfetamine. Een monster van dit poeder is gelabeld met code SINAAFQ5680NL.
Op een bureau in de woonkamer zijn 8 gripzakjes inhoudende in totaal 2,9 gram kristallijnpoeder aangetroffen, positief getest op de aanwezigheid van MDMA. Een monster van dit poeder is gelabeld met code SINAAFQ5679NL.
Op/in een bureau in de woonkamer zijn 37 wikkels inhoudende in totaal 28 gram crème poeder aangetroffen, positief getest op de aanwezigheid van cocaïne. Een monster van dit poeder is gelabeld met code SINAAFQ5681NL.
In het stofzuigerzakcompartiment van een stofzuiger in de schuur behorende bij de woning zijn in totaal 530 pillen aangetroffen, 400 blauwkleurige, 115 okerkleurige en 15 groene, positief getest op de aanwezigheid van MDMA. Een monster van deze pillen is gelabeld met code SINAAFQ5677NL.
In ditzelfde stofzuigercompartiment is voorts aangetroffen 50 gram kristallijnpoeder, positief getest op de aanwezigheid van MDMA, gelabeld met code SINAAFQ5678NL, een plastic zak inhoudende 9,8 gram poeder, positief getest op de aanwezigheid van cocaïne, gelabeld met code SINAAFQ5683NL en een plastic zak inhoudende 7 wikkels met in totaal 6,1 gram crème poeder, positief getest op de aanwezigheid van cocaïne, gelabeld met code SINAAFQ5682NL.
De verbalisant heeft de monsters van de inbeslaggenomen verdovende middelen, voorzien van voornoemde SIN nummers, verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. [5]
De monsters van de inbeslaggenomen verdovende middelen zijn onderzocht door de deskundige ing. A.G.A. Sprong van het Nederlands Forensisch Instituut. De deskundige heeft geconcludeerd dat het monster met code AAFQ5676NL amfetamine en 4-methylamfetamine bevat, dat het monster met code AAFW5681NL cocaïne bevat, dat het monster met code AAFQ5680NL amfetamine bevat, dat het monster met code AAFQ5678NL MDMA bevat, dat het monster met code AAFQ5682NL cocaïne bevat, dat het monster met code AAFQ5683NL cocaïne bevat, dat het monster met code AAFQ5679NL MDMA bevat en dat het monster met code AAFQ5677NL voor wat betreft de blauwe pillen 2C-B bevat en dat de okerkleurige en groene tabletten MDMA bevatten [6] .
De aangetroffen wapens zijn onderzocht door de wapentechnisch rechercheur[verbalisant 2]. Hij heeft geconcludeerd dat het aangetroffen op een vuurwapen gelijkend voorwerp een gasdrukwapen betreft, een nabootsing van een bestaand vuurwapen, merk Makarov, type PM1977, een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie.
Hij heeft voorts geconcludeerd dat de aangetroffen tasers stroomstootwapens betreffen, waarvan het bezit strafbaar is gesteld in artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie [7] .
Naar aanleiding van het telecomonderzoek zijn diverse kopers van harddrugs als getuige gehoord.
De getuige[getuige 1] [8] heeft op 29 oktober 2013 verklaard dat hij gedurende ongeveer twee jaar van [verdachte 1] cocaïne heeft gekocht. Aan de getuige zijn tapgesprekken, gevoerd op 26 oktober 2013, voorgehouden [9] . In reactie daarop heeft de getuige verklaard dat hij die dag cocaïne bij [verdachte 1] bestelde en het vervolgens bij [verdachte 1] thuis kocht. Hij heeft voorts verklaard dat [verdachte 1] regelmatig van telefoonnummer wisselde vanwege zijn drugshandel.
De getuige[getuige 2] [10] heeft op 29 oktober 2013 verklaard dat hij twee jaar terug speed bij [verdachte 1] heeft gekocht en dat hij een week geleden een whatsapp van [verdachte 1] kreeg waarin hij vertelde dat hij weed en speed in de aanbieding had.
De getuige [getuige 3] [11] heeft op 29 oktober 2013 verklaard dat hij ongeveer twee maanden geleden via[betrokkene 3] [verdachte 1] uit Den Helder heeft leren kennen. In een woning in Den Burg op Texel heeft [verdachte 1] hem 1 gram cocaïne, 10 gram speed, een paar LSD trips, ongeveer 10 XTC pillen en 10 2CB pillen gegeven, waarvan [verdachte 1] verklaarde dat dit testers waren die hij vrij kon ronddelen onder zijn vrienden. Hierna heeft [verdachte 1] hem een paar keer een whatsapp gestuurd waarin hij zei dat hij nieuwe spullen kon leveren maar dat daarvoor dan wel betaald moest worden. Uiteindelijk heeft de getuige met [verdachte 1] afgesproken in Den Helder. De getuige heeft in de auto van [verdachte 1] een plastic tas inhoudende 10 LSD strips, 10 pakjes speed, 10 XTC pillen en 10 2CB pillen gekocht voor € 165,-. De vriendin van [verdachte 1] was op dat moment ook in de auto aanwezig.
De getuige[getuige 4] [12] is tijdens zijn verhoor op 4 november 2013 geconfronteerd met een whatsapp gesprek van 20 oktober 2013, aangetroffen in de telefoon van[verdachte 2] [13] . De getuige heeft verklaard dat hij één keer van [verdachte 2] XTC pillen heeft gekocht omdat [verdachte 1] er niet was. Hij heeft deze pillen ook betaald aan [verdachte 2]. De getuige heeft voorts verklaard dat hij sinds een jaar XTC, speed en MDMA poeder koopt bij [verdachte 1]. Hij moest voor een XTC pil € 5,- betalen, € 7,- tot € 10,- voor een grammetje speed en € 20,- tot € 25,- voor een gram MDMA poeder.
De getuige[getuige 5] [14] heeft op 4 november 2013 verklaard dat hij al zeker twee jaar amfetamine bij [verdachte 1] koopt en dat hij de laatste drie maanden, nu [verdachte 1] vaker in Alkmaar komt, vaker amfetamine bij [verdachte 1] koopt.
De getuige[getuige 6] [15] heeft op 5 november 2013 verklaard dat hij sinds een maand of vier cocaïne koopt bij [verdachte 1] die onder meer met de naam “weekend” met nummer [telefoonnummer 2] in zijn telefoon staat. De getuige heeft verklaard dat hij een keer heeft gezien dat [betrokkene 1] een tas vol XTC pillen bij [verdachte 1] heeft gehaald. De getuige is geconfronteerd met een whatsapp gesprek, aangetroffen in de telefoon van[verdachte 2] [16] . In reactie daarop heeft de getuige verklaard dat hij van[verdachte 2] een halve gram cocaïne heeft gekocht bij de videotheek aan de Brakkeveldweg in Den Helder en dat hij voor deze halve gram € 25,- moest betalen. Normaal gesproken koopt de getuige zijn cocaïne bij [verdachte 1] thuis waarbij hij steeds een gram cocaïne koopt.
De getuige [getuige 7] [17] heeft op 5 november 2013 verklaard dat hij ongeveer vier maanden geleden voor het eerst speed bij [verdachte 1] heeft gekocht en dat hij ongeveer drie keer een grammetje speed voor € 5,- of € 6,- heeft gekocht.
De getuige[getuige 8] [18] heeft op 5 november 2013 verklaard dat hij een jaar geleden wel eens een XTC pil en speed van [verdachte 1] heeft gekocht. Twee keer in de maand kocht hij een grammetje cocaïne bij [verdachte 1] in zijn woning. Hij heeft de laatste keer bij [verdachte 1] gekocht een dag voordat [verdachte 1] werd opgepakt. Hij moest € 50,- voor een gram cocaïne betalen.
De getuige[getuige 9] [19] is tijdens haar verhoor geconfronteerd met een filmpje, aangetroffen in de telefoon van[verdachte 2], waarop is te zien dat zij in een auto cocaïne aan het gebruiken is. De getuige heeft hierover verklaard dat dit moet zijn geweest op 21 juni 2013, toen zij op weg waren naar het Defqon feest. De getuige heeft verklaard dat [verdachte 2] de cocaïne bij zich had en dat ze die had gehaald bij [verdachte 1]. Ze had ook pep en XTC bij [verdachte 1] gehaald. De getuige heeft voorts verklaard dat zij vanaf april 2013 XTC en speed bij [verdachte 1] haalde en dat ze iets van € 5,- voor een XTC pil moest betalen. Ze kocht meestal bij [verdachte 1] thuis en vaak was [verdachte 2] hierbij aanwezig. Ze moest € 10,- voor anderhalve gram speed betalen. De getuige heeft verklaard dat ze niet van [verdachte 2] XTC, speed of cocaïne kocht, maar dat die dit wel regelde.
De getuige[getuige 10] [20] is tijdens haar verhoor op 6 november 2013 geconfronteerd met een filmpje aangetroffen in de telefoon van[verdachte 2], waarop te zien is dat[getuige 9] in een auto cocaïne aan het gebruiken is, in welke auto zij ook aanwezig was. De getuige heeft verklaard dat zij sinds een half jaar cocaïne gebruikt en dat ze het kocht van [verdachte 2] of van [verdachte 1], waarbij zij € 20,- tot € 25,- voor een halve gram moest betalen. Ze heeft voorts verklaard dat ze sinds een half jaar ook XTC pillen bij [verdachte 1] haalde en dat zij € 5,- voor een pil moest betalen.
De getuige [getuige 11] [21] is tijdens haar verhoor geconfronteerd met een filmpje, aangetroffen in de telefoon van[verdachte 2], waarop te zien is dat[getuige 9] in een auto cocaïne aan het gebruiken is, in welke auto zij ook aanwezig was. De getuige heeft verklaard dat [verdachte 2] de cocaïne bij zich had op dat moment. De getuige heeft voorts verklaard dat zij aanwezig was op het moment dat [verdachte 2] een halve gram cocaïne heeft gegeven aan[getuige 6] bij de videotheek. De getuige heeft ten slotte verklaard dat ze zelf twee keer cocaïne heeft gekocht bij [verdachte 2] en dat ze € 50,- moest betalen.
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zich, ook als zou worden uitgegaan van zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring, schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) de handel in verdovende middelen. Anders dan verdachte kennelijk veronderstelt, leidt ook het verkopen van verdovende middelen zonder daar winst op te maken tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Daar komt bij dat zijn verklaring dat hij de drugs in de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 28 augustus 2013 slechts als vriendendienst verstrekte, wat er ook zij van zijn verweer dat ‘de P’ de in de woning aangetroffen harddrugs aan hem in bewaring heeft gegeven, geen enkele steun vindt in de getuigenverklaringen. Zijn verklaring dat hij in die periode in het geheel geen winst met de verkoop van harddrugs heeft gemaakt, moet dan ook als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 2011 tot 1 augustus 2013 te Den Helder en Alkmaar en elders in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2C-B), zijnde cocaïne en amfetamine en 4-methylamfetamine en MDMA en 2C-B, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 29 oktober 2013 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of 4-methylamfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2C-B), zijnde cocaïne en amfetamine en 4-methylamfetamine en MDMA en 2C-B, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
hij op 29 oktober 2013 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 470 gram (brutogewicht) amfetamine en/of 4-methylamfetamine en 29 wikkels met amfetamine en 8 gripzakjes met MDMA en 44 wikkels met cocaïne en 400 pillen met 2C-B en 130 pillen met MDMA en een plastic zak met MDMA (brutogewicht 50 gram) en een plastic zak met cocaïne (9,8 gram), zijnde amfetamine en 4-methylamfetamine en MDMA en cocaïne en 2C-B, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3:
hij op 29 oktober 2013 te Den Helder wapens van categorie II onder 5°, te weten 2 tasers/stroomstootwapens, handwapens waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch
hulpmiddel, voorhanden heeft gehad
en
hij op 29 oktober 2013 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II onder 5°, te weten een taser/stroomstootwapen, een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op 29 oktober 2013 te Den Helder een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (te weten een nabootsing van een Makarov vuurwapen type PM1977, kaliber 9mm) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Feit 4:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel dienen te worden gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door Reclassering Nederland.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een op te leggen straf op het standpunt gesteld dat de verdachte een soortgelijke straf dient te worden opgelegd als de geëiste straf tegen de medeverdachte [verdachte 2], te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende twee jaar schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Tijdens de doorzoeking in zijn woning is een forse hoeveelheid harddrugs aangetroffen, gelet op de hoeveelheid bestemd voor verdere verspreiding. Harddrugs is een voor de gezondheid van de gebruikers daarvan schadelijke stof. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en was alleen maar uit op zijn eigen financiële gewin, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij via whatsapp bestellijsten verspreidde en ook middels het uitdelen van zogenaamde testers klanten trachtte te werven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogens- en Opiumwetdelicten is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 december 2013 van S.J. Soffner, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, en de toelichting hierop door de heer Soffner op de terechtzitting.
In het reclasseringsrapport is als strafadvies opgenomen om verdachte te veroordelen tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, waarbij als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgenomen een meldplicht en een behandelverplichting bij de DFP van de GGZ Noord-Holland of een soortgelijke instelling.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich te gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als deze aanwijzingen inhouden dat hij zich zal laten behandelen.
De rechtbank heeft in de jeugdige leeftijd van verdachte en het advies van Reclassering Nederland en de toelichting hierop door de getuige Soffner op de terechtzitting, aanleiding gevonden de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en de door haar geadviseerde behandeling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland te Alkmaar of op een spreeklocatie elders in de regio Noord-Holland en zich hierna zal blijven melden, zo frequent en zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
  • zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook indien deze aanwijzingen zullen inhouden dat hij zal deelnemen aan het intaketraject en het hieruit voortkomend behandeltraject bij de DFP van de GGZ Noord-Holland of soortgelijke instelling, gericht op gedragsverandering op aanwijzing binnen het reclasseringstoezicht,
waarbij Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. M.M. van Weely en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2014.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL10DH-2013101413-3, gedateerd 10 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren R.P. Bradley en W.J. Loonstra (map E, blz. 2 en 3).
2.Het proces-verbaal van bevindingen (loop pv), gedateerd 8 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar W.J. Loonstra (map A blz. 11 t/m 28).
3.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL10DH-2013101413-5, gedateerd 22 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. Boonstra.
4.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL10DH-2013101413-14, gedateerd 29 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar C.F. Durant (map E, blz. 52 t/m 54).
5.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL10RO-2013101413-26, gedateerd 17 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant 1] (map F blz. 1 t/m 3).
6.Een geschrift, zijnde het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 29 november 2013, opgemaakt door de deskundige ing. A.G.A.Sprong.
7.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL10RO-2013101413-60, gedateerd 5 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant 2] (separaat pv).
8.Een proces-verbaal met het nummer PL10DH-2013101413-13, gedateerd 29 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige[getuige 1] (map G, blz. 16 t/m 21).
9.Tapgesprekken op 26 oktober 2013 (map T, blz. 52 en blz. 54).
10.Een proces-verbaal met het nummer PL10DH-2013101413-22, gedateerd 29 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren W.J. Loonstra en R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige[getuige 2] (map G blz. 22 en 23).
11.Een proces-verbaal met het nummer PL10DH-2013101413-19, gedateerd 29 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. van Duivenbooden, houdende de verklaring van de getuige [getuige 3] (map G, blz. 28 t/m 30).
12.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-41, gedateerd 4 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende het verhoor van de getuige[getuige 4] (map G, blz. 31 t/m 33).
13.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer2013101413, gedateerd 30 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. Boonstra, houdende de op de telefoon van A. [verdachte 2] aangetroffen whats app gesprekken (map E blz. 77 en 78).
14.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-43, gedateerd 4 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende het verhoor van de getuige[getuige 5] (map G, blz. 34 t/m 38).
15.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-44, gedateerd 5 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige[getuige 6] (map G, blz. 39 t/m 41).
16.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer2013101413, gedateerd 30 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. Boonstra, houdende de op de telefoon van A. [verdachte 2] aangetroffen whats app gesprekken (map E blz. 78 en 79).
17.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-44, gedateerd 5 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige [getuige 7] (map G, blz. 42 t/m 44).
18.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-48, gedateerd 5 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige[getuige 8] (map G, blz. 45 en 46).
19.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-49, gedateerd 6 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige[getuige 9] (map G, blz. 47 t/m 50)
20.Het proces-verbaal met het nummer PL10DH-2013101413-50, gedateerd 6 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. Boonstra, houdende de verklaring van de getuige[getuige 10] (map G, blz. 52 t/m 56).
21.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR-2013101413-57, gedateerd 12 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende de verklaring van de getuige [getuige 11].