In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. De verdachte, geboren in 's-Gravenhage, werd op 20 juni 2010 te Schagerbrug door verbalisanten aangetroffen in een auto met draaiende motor. Bij een ademtest bleek hij een alcoholgehalte van 530 microgram per liter uitgeademde lucht te hebben, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet als bestuurder had opgetreden en dat de uitslag van de ademanalyse beïnvloed kon zijn door het gebruik van een alcoholhoudende mondspray.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en vastgesteld dat er geen ernstige inbreuk was op de procesorde, ondanks een verzuim in het proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging stelde dat de verdachte niet als bestuurder kan worden aangemerkt en dat de ademanalyse niet als bewijs kan dienen. De rechtbank heeft echter de verklaringen van de verbalisanten en getuigen als overtuigend beschouwd en de verklaring van de verdachte over het gebruik van mondspray als onaannemelijk gekwalificeerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 650,- of 13 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor een vergelijkbaar delict. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de samenstelling van de rechtbank en de griffier ook zijn vermeld.