ECLI:NL:RBNHO:2014:8420

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
15/710367-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegd feit en bewezenverklaring van subsidiaire overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeluk met zwaar lichamelijk letsel

Op 2 september 2014 deed de Rechtbank Noord-Holland uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeluk op 23 mei 2013 in de gemeente Haarlemmermeer. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd primair beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat leidde tot een ongeval met zwaar lichamelijk letsel voor de andere bestuurder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 19 augustus 2014 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag zoals ten laste gelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet kon aangeven hoe hard hij had gereden en dat uit de VerkeersOngevalsAnalyse niet was gebleken dat hij de maximumsnelheid had overschreden. De rechtbank concludeerde dat er slechts sprake was van een enkele verkeersfout, waardoor de verdachte van het primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, wel bewezen. De verdachte had zich niet voldoende rechts gehouden in een bocht, waardoor hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtkwam en een frontale botsing veroorzaakte. De rechtbank legde een geldboete op van 500 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de zaak werd behandeld in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710367-13
Uitspraakdatum: 2 september 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Korea),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kubbinga en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.R. Mes, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 23 mei 2013 in de gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N-207 (Leimuiderweg) te Nieuw-Vennep, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft aldaar gereden met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dat de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, en/of heeft (vervolgens) in of nabij een voor hem, verdachte, in die weg gelegen bocht naar rechts niet voldoende rechts gehouden en/of heeft niet voortdurend de handelingen verricht die van hem werden vereist en/of heeft het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehouden, waardoor, althans mede waardoor, hij, verdachte terecht is gekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en is (vervolgens) – geheel of gedeeltelijk op die weghelft – tegen een tegemoetkomende personenauto (merk Citroen) gebotst of aangereden, waardoor de bestuurder van die personenauto (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken (linker)heup en/of een gebroken (rechter)been, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2013 in de gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de provinciale weg N-207 (Leimuiderweg) te Nieuw-Vennep, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft aldaar gereden met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dat de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, en/of heeft (vervolgens) in of nabij een voor hem, verdachte, in die weg gelegen bocht naar rechts niet voldoende rechts gehouden en/of heeft niet voortdurend de handelingen verricht die van hem werden vereist en/of heeft het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehouden, waardoor, althans mede waardoor, hij, verdachte terecht is gekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en is (vervolgens) – geheel of gedeeltelijk op die weghelft – tegen een tegemoetkomende personenauto (merk Citroen), bestuurd door een persoon, genaamd [slachtoffer], gebotst of aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het onder primair aan verdachte ten laste gelegde feit bepleit nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde, te weten overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, heeft de raadsman van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Vrijspraak ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste is gelegd zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in het algemeen niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [1] . Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, te weten het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting, niet onomstotelijk vast is komen te staan dat verdachte op
23 mei 2013 met zijn personenauto op de N207 te Nieuw-Vennep harder heeft gereden dan de aldaar op dat moment toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zowel gedurende het politieonderzoek als tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet weet hoe hard hij destijds heeft gereden hetgeen eveneens ter terechtzitting is bevestigd door de getuige [getuige], die direct na het ongeval bij het eerste verhoor van verdachte ter plekke aanwezig is geweest. Daar komt bij dat ook uit de verrichte VerkeersOngevalsAnalyse gedateerd, 12 juli 2013 niet is komen vast te staan dat verdachte de maximumsnelheid ter plaatse heeft overschreden.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de volgende conclusie. Verdachte heeft een ongeval met zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt. Verdachte is immers door het niet (voldoende) insturen van een voor hem naar rechts gelegen bocht in de weg met zijn personenauto op de voor de tegenliggers bestemde weghelft terecht gekomen waarbij hij frontaal tegen een hem tegemoetkomende personenauto is gereden waardoor de bestuurder van deze auto zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Van meer dan deze enkele verkeersfout is in casu echter geen sprake. Gelet op de aard en de ernst van deze verkeersfout en op de overige omstandigheden van het geval is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden in die zin dat hem een aanmerkelijke schuld in de zin van de Wegenverkeerswet valt te maken. De verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde [2]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 23 mei 2013 rijdt verdachte als bestuurder in zijn personenauto, een Toyota Avensis voorzien van het kenteken [kenteken], op de provinciale weg N207 (Leimuiderweg) te Nieuw-Vennep komende uit de richting van de A4 en gaande in de richting van de N205. Verdachte ziet in een bocht naar rechts opeens koplampen op zich afkomen waarna hij op de tegenligger klapt. [3] De bestuurder van deze tegenligger is de heer [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) die op dat zelfde moment in zijn personenauto, een Citroën C1 voorzien van het kenteken [kenteken], op de N207 rijdt komende uit de richting van de N205. Als het slachtoffer een flauwe bocht instuurt ziet hij plotseling een personenauto uit tegengestelde richting op zich afkomen welke zich op zijn weghelft bevindt. Hij kan niet meer uitwijken. [4] Hierop vindt een frontale botsing tussen de beide personenauto’s plaats.
Door wegwerkzaamheden ter verbreding van de N207 werd al het verkeer ter plaatse over dezelfde tweebaansweghelft geleid waarbij de rijstroken waren gescheiden middels een gele doorgetrokken streep. Ter hoogte van het viaduct over de Hoofdvaart was een zogenaamde S-bocht gesitueerd. Uit de VerkeersOngevalsAnalyse is gebleken, dat het ongeval plaatsvond in voornoemde S-bocht waarbij de personenauto van verdachte op de weghelft bestemd voor tegenliggers is gekomen. Er zijn namelijk negen sporen aangetroffen welke zich allemaal bevonden op de zuidwestelijke rijstrook alwaar voornoemd slachtoffer op dat moment reed. Dit betrof de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij nog steeds niet weet hoe het ongeluk heeft kunnen plaatsvinden en hoe hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. [6]
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer een gebroken linker heup en een op twee plaatsen gebroken rechterbeen opgelopen waarbij diverse platen en beugels in zijn been en heup zijn geplaatst. [7]
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 23 mei 2013 in de gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, daarmee rijdende op de provinciale weg N207 (Leimuiderweg) te Nieuw-Vennep, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft aldaar gereden en heeft (vervolgens) in of nabij een voor hem, verdachte, in die weg gelegen bocht naar rechts niet voldoende rechts gehouden en/of heeft niet voortdurend de handelingen verricht die van hem werden vereist en/of heeft het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehouden, waardoor hij, verdachte terecht is gekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en vervolgens – geheel of gedeeltelijk op die weghelft – tegen een tegemoetkomende personenauto merk Citroen, bestuurd door een persoon genaamd [slachtoffer], is gebotst of aangereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de oplegging van een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van negentig (90) uren bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijfenveertig (45) dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bij een bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit met betrekking tot de aan verdachte op te leggen straf aangevoerd, dat verdachte van meet af aan met het onderzoek heeft meegewerkt door eerlijk openheid van zaken te geven. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd, dat verdachte een zogenaamde ‘first offender’ betreft en dat hij zich ingespannen heeft om contact met (de vader van) het slachtoffer te onderhouden teneinde zijn spijt en medeleven te betuigen en voorts om de voortgang van het herstel van het slachtoffer op de voet te kunnen volgen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het door Reclassering Nederland in de persoon van mevrouw [reclasseringswerker], reclasseringswerker, uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 25 april 2014, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, rijdend in zijn personenauto op de provinciale weg N207 te Nieuw-Vennep, door het niet (voldoende) insturen van een voor hem naar rechts gelegen bocht in de weg met zijn personenauto op de voor de tegenliggers bestemde weghelft terecht gekomen waarna een frontale botsing met een personenauto op die weghelft heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval een gebroken linker heup en een op twee plaatsen gebroken rechterbeen opgelopen waarbij diverse platen en beugels in zijn been en heup zijn geplaatst. Het herstel zal nog zeker een jaar duren. Voorts is de rechtbank uit de schriftelijke slachtofferverklaring welke ter terechtzitting door het slachtoffer is voorgelezen, gebleken dat het ongeval zowel fysiek als mentaal grote gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft. Hoewel verdachte één en ander niet opzettelijk heeft gedaan en hij het ongeval zelf ook diep betreurt, moet dit verdachte toch worden aangerekend.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte blijk heeft gegeven van gevoelens van medeleven en spijt. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank adequaat getracht contact op te nemen met het slachtoffer om zijn medeleven te betrachten, doch het slachtoffer stond daar (nog) niet voor open, waarop verdachte contact met de vader van het slachtoffer heeft onderhouden en een bos bloemen heeft gestuurd. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting – alwaar het slachtoffer aanwezig was – andermaal zijn spijt en medeleven betuigd en de hoop uitgesproken in de toekomst in contact met het slachtoffer te mogen treden, welk verzoek door het slachtoffer is geaccepteerd. Ten gunste van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 31 juli 2013 niet eerder ter zake van enig strafbaar feit met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte – blijkens het reclasseringsadvies – op alle leefgebieden zijn leven op orde heeft en de recidivekans als laag wordt ingeschat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geldboete van nader te noemen hoogte moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en
5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van VIJFHONDERD (500) EURO, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door TIEN (10) DAGEN hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. M.A.H. van der Woude, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 2 september 2014.
Mr. M.A.H. van der Woude is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 1 juni 2004 en HR 3 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en ECLI:NL:HR:2012:BW4245).
2.De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 6 juni 2013 (pagina 5-9) en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2014.
4.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 6 juni 2013 (pagina 5-9) en het proces-verbaal van verhoor van betrokkene [slachtoffer] d.d. 31 mei 2013 (pagina 47-48).
5.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 6 juni 2013 (pagina 5-9) en het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 12 juli 2013 (pagina 20-38).
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2014.
7.Het proces-verbaal van verhoor van betrokkene [slachtoffer] d.d. 31 mei 2013 (pagina 47-48) in combinatie met de letselverklaring van de afdeling spoedeisende hulp van het VUMC te Amsterdam van 7 juni 2013 (pagina 49).