Uitspraak
RECHTBANK noord-holland
1.Ontstaan en loop van de procedure
2.Beoordeling
Naar het oordeel van de officier van justitie is er grond voor voortduring van het strafvorderlijk beslag aangezien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, zal beslissen tot verbeurdverklaring van de Mercedes, ook als die te zijner tijd zou zijn vervreemd. Daarnaast bestaat grond voor voortduring van het conservatoir beslag, nu [beslagene] in de visie van het openbaar ministerie wel degelijk de werkelijke eigenaar van de Mercedes is en niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter uiteindelijk aan [beslagene] een geldboete zal opleggen of een verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.. De officier van justitie heeft aldus tot ongegrondverklaring van het klaagschrift geconcludeerd.
Dit betekent reeds dat het klaagschrift ongegrond worden verklaard voor zover het is gericht tegen het op de voet van art. 94a Sv gelegde conservatoire beslag en dat de rechtbank niet toekomt aan een onderzoek of zich de situatie van art. 94a, derde lid, Sv voordoet zoals door de officier van justitie gesteld.
In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het standpunt van klaagster, inhoudende dat zogenoemd klassiek strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv en conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv elkaar per definitie wederzijds uitsluiten, onjuist is. De wet verzet zich immers niet tegen het naast elkaar bestaan van verschillende beslagtitels. De rechtbank wijst in dit verband op rechtsoverweging 2.7 van HR 28 september 2010, ECLI:NL:2010:BL2823:
Het gaat hier om een beslag in de zin van artikel 94 Sv. (…), alsmede om een beslag in de zin van artikel 94a Sv.”Tevens wijst de rechtbank op HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0800, waarin eveneens sprake was van beslag dat berustte op zowel art. 94 als op art. 94a Sv.
3.Beslissing
ongegrond.