ECLI:NL:HR:2013:CA0800

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01965 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag en teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Utrecht. De zaak betreft een klaagschrift van een klaagster, die teruggave van in beslag genomen bankbiljetten ter waarde van € 38.300,- verzocht. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geldbedrag. De Rechtbank stelde vast dat het beslag zowel op basis van artikel 94 als artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering was gelegd. De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat, stelde dat het geld een legale herkomst had en dat het beslag opgeheven diende te worden.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf had toegepast. De beschikking van de Rechtbank bevatte geen beslissing op het klaagschrift voor zover dat gericht was tegen het beslag op basis van artikel 94 Sv. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Utrecht voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de maatstaven bij inbeslagneming en de rechten van de klaagster in het kader van het strafproces.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de Rechtbank, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria voor de beoordeling van klaagschriften in het kader van beslag en teruggave verduidelijkt.

Uitspraak

28 mei 2013
Strafkamer
nr. S 12/01965 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 28 februari 2012, nummer RK 11/1933, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Utrecht teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van de onder G. Vromen inbeslaggenomen bankbiljetten, bedragende in totaal € 38.300,-, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen.
De rechtbank stelt vast dat op het voormelde goed beslag is gelegd op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Uit de beschikking d.d. 20 september 2011 volgt dat op het geldbedrag tevens conservatoir beslag rust.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen teruggave van het geldbedrag. Immers, het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de verplichting tot betaling van een geldbedrag zal opleggen, waarbij het betreffende goed tot verhaal kan dienen."
2.3. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"De raadsman verklaart voor zover van belang - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag is er een verklaring van de accountant. Uit de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van bevindingen valt af te leiden dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en niet meegenomen wordt in de witwasconstructie.
Cliënt heeft een bedrijf in de distributie van kunstmest, gevestigd te [vestigingsplaats]. Cliënt heeft het geld nodig voor zijn bedrijf en verzoekt de rechter dan ook het beslag op te heffen.
De officier van justitie verklaart voor zover van belang - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik neem het standpunt in dat het inbeslaggenomen geldbedrag niet terug kan naar klager. Het geldbedrag heeft dan misschien wel een legale herkomst, dit neemt niet weg dat er een conservatoir beslag op het geldbedrag rust en dat het geld dus als verhaalsobject kan dienen.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [betrokkene 1] enig aandeelhouder en eigenaar is van het bedrijf [klaagster]. Dit betekent dat indien het geld wordt teruggegeven, het geld in feite terug gaat naar [betrokkene 1]. Het onderzoek is nog niet afgerond en er moet nog een vervolgingsbeslissing worden genomen. Teruggave van het in beslag genomen geldbedrag is nog niet aan de orde."
2.4. Om de juiste beoordelingsmaatstaf te kunnen hanteren zal ten tijde van de behandeling in raadkamer duidelijk moeten zijn welke bepaling of bepalingen aan het beslag ten grondslag ligt of liggen.
Bij inbeslagneming op basis van art. 94 Sv staan centraal de waarheidsvinding, ook wat betreft het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr, en het verwijderen uit het maatschappelijk verkeer van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
Bij inbeslagneming met toepassing van art. 94a Sv gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel.
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Ingeval een beslag is gelegd als bedoeld in art. 94a Sv en een derde die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet. Indien buiten twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a, derde of vierde lid, Sv, dient het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. (Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 en HR 26 maart 2013, LJN BZ5407).
2.5. De Rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op het in het klaagschrift bedoelde geldbedrag zowel berust op art. 94 als op art. 94a Sv. Het middel klaagt terecht dat de beschikking van de Rechtbank geen beslissing inhoudt op het klaagschrift voor zover dat gericht is tegen het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag. Voor zover de ongegrondverklaring van het klaagschrift betrekking heeft op het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, heeft de Rechtbank, gelet op hetgeen in 2.4 is overwogen, een onjuiste maatstaf toegepast. Ook daarover klaagt het middel terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2013.