6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij drie jonge meisjes ontuchtige handelingen gepleegd door de schaamstreek, vagina en billen van de meisjes te strelen en te betasten. Verdachte had het vertrouwen gewonnen van de meisjes en werd zelfs door de meisjes opa genoemd.
Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke integriteit en het vertrouwen van de drie meisjes geschonden. Uit de slachtofferverklaringen blijkt hoeveel impact de feiten op de meisjes hebben gehad.
Dergelijke feiten brengen behalve bij de meisjes ook in de maatschappij als geheel en met name bij de ouders van de meisjes gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig delict is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 17 april 2014 van
P.C. Dalebout, gezondheidszorgpsycholoog.
Dit rapport houdt onder meer in:
Betrokkene is uit het onderzoek naar voren gekomen als een man met duidelijke seksuele
insufficiëntiegevoelens die al lang bestaan en die hem belemmeren om een bevredigend seksueel leven te kunnen leiden. Op grond van het onderzoek is gebleken dat er bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een seksuele dysfunctie Niet Anderszins Omschreven.
Op grond van de risicotaxatie wordt het recidiverisico als relatief gering ingeschat.
Zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden:
Betrokkene toont zich enerzijds bereid aan behandeling en begeleiding mee te werken, anderzijds geeft hij ook aan behandeling niet nodig te achten. Hij stelt zich in het algemeen coöperatief op en houdt zich, ook in het contact met de reclassering, goed aan zijn afspraken, zij het dat de beschreven contacten nu nog steeds plaatsvinden in afwachting van het verdere verloop van de juridische procedure.
Rapporteur meent dat betrokkene door de genoemde persoonlijkheidskenmerken en het daarmee samenhangende beperkte sociale kader waarin hij leeft kwetsbaar is. Die kwetsbaarheid zal door het bekend worden van het tenlastegelegde ongetwijfeld toenemen. Rapporteur meent dat behandeling voor de problematiek van betrokkene noodzakelijk is.
Psycho-educatie lijkt noodzakelijk om hem inzicht in zijn persoonlijkheid, gedrag en lustbeleving te bieden en hem bewust te maken van de risicofactoren waaraan hij zich kan blootstellen. Voorts lijkt het zinvol met betrokkene te zoeken naar een andere vorm van invulling van zijn leven, waarin meer betekenisvolle contacten met andere volwassenen belangrijk zijn.
Interventieadvies en -condities
Rapporteur acht behandeling van betrokkene noodzakelijk. Behandeling kan plaatsvinden bij De Waag of een soortgelijke instelling, waar betrokkene vanuit de reclassering naar kan worden verwezen.
Rapporteur acht het tevens zinvol betrokkene aan te melden voor het COSA project. Mede vanwege het gebrekkige sociale steunkader is betrokkene kwetsbaar, wat de kans op recidive kan doen toenemen. Een sociaal en controlerend netwerk om betrokkene heen kan een belangrijke functie hebben om de kans op recidive te doen afnemen.
Rapporteur adviseert betrokkene behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling op te leggen als een bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf. Rapporteur acht een langer durend toezicht vanuit de reclassering noodzakelijk.
Ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, was sprake van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van onrijpe en ontwijkende persoonlijkheidskenmerken.
Betrokkene heeft in algemene zin te kampen met insufficiëntiegevoelens en meer in het bijzonder op het gebied van de seksualiteit. Hij voelt zich minderwaardig en is in de loop der jaren niet in staat gebleken een bevredigende manier van volwassen beleving van zijn seksualiteit te vinden. Hij leidt een sociaal vrij geïsoleerd leven en volwassenen gelijkwaardige relaties kan betrokkene niet op adequate wijze realiseren. Hij lijkt in de loop der tijd steeds meer zijn toevlucht te zijn gaan zoeken in ongelijkwaardige relaties met kinderen, die voor hem minder bedreigend zijn. Hij heeft daarin echter in onvoldoende mate afstand gehouden en heeft zich, toen hij in seksuele zin in die contacten werd geprikkeld, geen afstand genomen, maar heeft integendeel juist die contacten gezocht. Hij is zich daarbij niet of nauwelijks bewust (geweest) van de risico’s die dit met zich meebracht en heeft zich
niet beziggehouden met de gevolgen die dit voor de betreffende kinderen zou kunnen hebben. Het gebrek aan inzicht in zijn problematiek, zijn gebrekkige inlevingsvermogen en zijn gebrekkige vermogen gelijkwaardige contacten aan te gaan vormen factoren die de kans op recidive kunnen doen toenemen.
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend psychologisch rapport gedateerd 23 juni 2014 van P.C. Dalebout, gezondheidszorgpsycholoog.
Dit aanvullend rapport houdt onder meer in:
In de pro Justitia rapportage van rapporteur d.d. 17 april 2014 is gesteld dat er aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van pedofilie, doch dat de aanwijzingen onvoldoende zijn om een dergelijke diagnose te kunnen stellen. Het huidige onderzoek heeft meer inzicht geboden in de seksuele lustgevoelens die betrokkene ervaart in het contact met kinderen en bij het bekijken van kinderporno. Rapporteur veronderstelt dat een behandelcontact, waar niet langer sprake is van een dreigende veroordeling, uiteindelijk meer zicht zal bieden op aard en intensiteit van de lustbeleving welke betrokkene ervaart in het contact met kinderen. Op grond van de huidige beschikbare onderzoeksgegevens en indrukken meent rapporteur te kunnen stelten dat er bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van pedofilie. Het aanvullende onderzoek heeft volgens rapporteur duidelijk gemaakt dat er bij betrokkene inmiddels gedurende langere tijd sprak is opwindende seksuele fantasieën gericht op kinderen in de prepuberteit, die enerzijds hebben geleid tot het verrichten van ontuchtige handelingen, doch welke ook leiden tot het zoeken naar kinderpornografisch materiaal op internet vanuit een bestaande seksuele behoefte en mede ten doel hebbend deze behoefte te stimuleren.
Deze constatering is niet van invloed op de conclusie en de aanbeveling zoals gesteld in de pro Justitiarapportage d.d. 17 april 2014.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 30 juni 2014 van mevrouw N. Schilder als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland Toezichtunit 1 Noord-West.
Met de conclusie van bovenvermelde rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, zoals door de raadsman bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank niet passend en geboden gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft in de gevorderde leeftijd en de fysieke gesteldheid van verdachte aanleiding gevonden het op te leggen onvoorwaardelijke deel van de vrijheidsbenemende straf enigszins te matigen ten opzichte van de in beginsel alleszins redelijke eis van de officier van justitie. Wat betreft de gestelde detentieongeschiktheid merkt de rechtbank op dat zich in het dossier wel aanwijzingen bevinden inzake de onwenselijkheid om verdachte vast te houden op een politiebureau, maar deze zijn onvoldoende om het gestelde te onderschrijven.
Een deel van de vrijheidsbenemende straf zal vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en de rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van vijf jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de vrijheidsbenemende straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals deze zijn opgenomen in de reclasseringsrapportage d.d. 30 juni 2014. De rechtbank ziet geen reden om het locatieverbod niet in de voorwaarden op te nemen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.