In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser ontving sinds 1 april 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft in oktober 2012 een brief ontvangen van zijn pensioenuitvoerder waarin hem werd meegedeeld dat hij recht had op een levenslang en tijdelijk ouderdomspensioen. Eiser heeft echter nagelaten om dit recht tijdig te melden aan het UWV, wat resulteerde in een te hoge uitkering van € 6.828,90. Het UWV legde daarop een boete op van € 3.420,00, welke later werd gematigd tot 50% van het benadelingsbedrag.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om het pensioen tijdig te melden, aangezien de uitbetaling pas in maart 2013 plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat eiser, ondanks het feit dat de uitbetaling nog niet had plaatsgevonden, wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van zijn meldingsplicht. De rechtbank stelde vast dat de schending van de inlichtingenplicht terecht was aangemerkt door het UWV, maar dat de hoogte van de boete niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiser bij het bepalen van de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de boete te verlagen tot € 600,-. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van relevante informatie aan het UWV en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van boetes, rekening houdend met de omstandigheden van de betrokkenen.