7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn eigen woning, een appartement in een flatgebouw, ’s nachts een ontploffing teweeg gebracht door zijn woning te laten vollopen met gas en vervolgens een sigaret aan te steken. Verdachte heeft daardoor een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd voor de personen die zich in de nabij gelegen woningen bevonden. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen zijn eigen leven, maar ook de levens van die andere bewoners in gevaar gebracht. Verdachte mag van geluk spreken dat dit gevaar zich niet heeft verwezenlijkt. Voorts heeft verdachte gevaar veroorzaakt voor zijn woning en voor de zich daarboven en daarnaast bevindende woningen, de in de woningen aanwezige goederen en de in de buurt geparkeerd staande auto’s. Verdachte heeft aan zijn eigen woning, aan nabij gelegen woningen en aan een aantal auto’s schade toegebracht.
De ontploffing heeft op de in de omgeving van verdachte wonende personen grote impact gehad. Door deze feiten worden bovendien ook in het algemeen in de samenleving levende angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid versterkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 december 2013;
- het Psychiatrische Pro Justitia Rapport, gedateerd 15 februari 2014, opgesteld door M. Rakic, psychiater;
- het Psychologisch Pro Justitia Rapport, gedateerd 20 februari 2014, opgesteld door
drs. R. Brandsma, psycholoog;
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend voorlichtingsrapport gedateerd 17 maart 2014 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier;
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend voorlichtingsrapport gedateerd 19 maart 2014 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier.
De conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van beide gedragsdeskundigen zijn hiervoor onder 5. reeds weergegeven.
Uit het psychiatrisch rapport gedateerd 15 februari 2014 blijkt, wat betreft het recidiverisico en mogelijke interventies, samengevat het volgende. Er is sprake van een hoog recidiverisico. Het risico op herhaling is zeer verweven met de persoonlijkheidsstoornis van verdachte in combinatie met zijn verslavingen. De kans op een zelfmoordpoging in de toekomst wordt door de psychiater groot geacht en het valt niet uit te sluiten dat een zelfmoordpoging opnieuw gepaard gaat met gedrag dat voor anderen gevaarlijk of schadelijk kan zijn. De psychiater stelt in het rapport dat het recidiverisico kan worden verlaagd door een langdurige klinische behandeling van de stoornissen van verdachte. Het psychiatrische beeld van verdachte is complex, omdat hij aan meerdere stoornissen lijdt die elkaar op een negatieve wijze beïnvloeden. Daarbij is sprake van een volledige maatschappelijke verloedering. De psychiater merkt op dat de stoornissen behandelbaar zijn, met dien verstande dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en diens kwetsbaarheid voor verslaving zullen blijven voortbestaan, maar dat verdachte vaardigheden aan kan leren om hiermee om te kunnen gaan. De cocaïneverslaving van verdachte en zijn gebruik van andere middelen zijn zeer hardnekkig en de psychiater stelt daarom dat deze door middel van een intensieve cognitieve gedragstherapeutische behandeling en medicamenteuze behandeling dienen te worden aangepakt. Voorts wordt emotieregulatietherapie en impulsregulatietherapie aanbevolen. De psychiater schat in dat verdachte niet in staat is om een ambulante behandeling op vrijwillige basis vol te houden, en beveelt om die reden aan dat de behandeling plaatsvindt in een gesloten klinische setting waar verdachte langere tijd kan verblijven. Verder acht de psychiater het van belang, dat verdachte aan een delictscenario en een recidive preventieplan gaat werken. Al deze therapieën dienen plaats te vinden in een gesloten forensische verslavingsinstelling, waar voldoende expertise is in behandeling van persoonlijkheidsproblematiek. Na de klinische fase van behandeling adviseert de psychiater een intensief out reachend ambulant traject. De psychiater acht verdachte niet in staat om in de toekomst zelfstandig te wonen. Verdachte heeft vanwege de ernst van zijn stoornissen in sterke mate structuur van buitenaf nodig.
De psychiater adviseert vervolgens om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een maximaal voorwaardelijk gedeelte en een lange proeftijd. Verdachte zal dan in het kader van bijzondere voorwaarden onder toezicht van de reclassering komen te staan, langdurig klinisch opgenomen worden (minstens 2 jaar), waarna een intensief ambulant nazorgtraject zal volgen. De psychiater geeft ten slotte aan dat als dit kader gerealiseerd wordt het valt te verwachten dat het risico op herhaling in voldoende mate afneemt.
De psycholoog heeft in het rapport van 20 februari 2014 ten aanzien van het recidiverisico en mogelijke interventies het volgende overwogen. Het risico op voor anderen gevaarlijk suïcidaal gedrag wordt als zeer hoog ingeschat. Aanwijzingen daarvoor zijn de meerdere zelfmoordpogingen die verdachte heeft gedaan, zijn chronische drugsafhankelijkheid, de ernstige en gecompliceerde persoonlijkheidspathologie sinds de adolescentie en de aanwezige antisociale trekken en het gedrag. De psychiater acht, gezien de ernst en lange geschiedenis van de persoonlijkheidspathologie en de aanwezige meervoudige drugsafhankelijkheid, de prognose van behandeling niet gunstig. Ambulante behandeling en kortdurende klinische behandeling zijn ontoereikend gebleken. Gezien de ernst en complexiteit van de pathologie, de meervoudige drugsafhankelijkheid en alcoholmisbruik, de omstandigheden in de vorm van ontbrekend steunend netwerk, huisvesting en dagbesteding, arbeidsongeschiktheid, financiële problemen en het hoge risico op verdere maatschappelijke teloorgang en suïcidaal gedrag met gevaar voor anderen acht de psychiater een verplichte klinische behandeling in een gesloten forensisch psychiatrische instelling alwaar tevens verslavingsexpertise en DGT aanwezig is, noodzakelijk. De psycholoog merkt in het rapport op dat deze behandeling hoogstwaarschijnlijk minimaal twee jaar zal duren, waarna sociale re-integratie in een beschermde en begeleide woonomgeving geïndiceerd is. De psycholoog stelt ten slotte dat bijzondere voorwaarden die worden gesteld bij een maximaal voorwaardelijk strafdeel met een lange proeftijd om de genoemde gesloten klinische behandeling mogelijk te maken, mogelijk uitkomst bieden.
GGZ Reclassering Palier heeft naar aanleiding van de hiervoor besproken adviezen van de gedragsdeskundigen verdachte aangemeld bij het NIFP IFZ teneinde een indicatiestelling te verkrijgen voor een klinische opname. Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 17 maart 2014 blijkt dat het NIFP IFZ een indicatiestelling heeft afgegeven voor opname van verdachte in De Woenselse Poort. In het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2014 staat dat De Woenselse Poort alsnog, na eerder plaatsing van verdachte af te hebben gewezen wegens het bijbehorende beveiligingskader, heeft aangegeven verdachte op de wachtlijst te zullen plaatsen voor een behandeling in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. Een opnamedatum kon door De Woenselse Poort
nietworden gegeven. Intakefunctionaris [intakefunctionaris] had laten weten dat de wachttijd drie tot vier maanden bedroeg.
Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2014 blijkt dat de reclassering adviseert tot oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. In een plan van aanpak wordt het behandeltraject voor verdachte uiteengezet. De bijzondere voorwaarden houden – kort samengevat – in dat verdachte zich zal moeten melden bij de vestiging van GGZ Reclassering Palier te Haarlem, dat verdachte verplicht wordt zich te laten behandelen bij De Woenselse Poort of een soortgelijke instelling voor de duur van twee jaren, dat verdachte zich daar aansluitend ambulant zal laten behandelen bij de Forensische Polikliniek van GGZ Reclassering Palier waarbij een klinische opname van maximaal zeven weken tot de mogelijkheden dient te behoren en tot slot dat verdachte aansluitend aan de klinische opname zal verblijven in een RIBW of soortgelijke woonvorm.
Ter terechtzitting van 21 maart 2014 is [reclasseringswerker], reclasseringswerker, als getuige gehoord. Zij heeft in aanvulling op de door haar opgemaakte rapporten verklaard dat het van belang is dat verdachte zo snel mogelijk en in aansluiting op zijn detentie in De Woenselse Poort geplaatst wordt. De indicatiestelling die nu is afgegeven ziet op een klinische behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling. Dit betekent dat als dit kader verandert het NIFP IFZ zich opnieuw over een indicatiestelling dient uit te laten. [reclasseringswerker] heeft voorts opgemerkt dat op het moment dat in een vonnis in het kader van een daarin opgenomen bijzondere voorwaarde wordt bepaald dat verdachte klinisch behandeld dient te worden in De Woenselse Poort er een plaatsingsbesluit ligt en dat De Woenselse Poort dan verplicht is verdachte op te nemen. Dan speelt nog wel de wachttijd zoals die al in het reclasseringsrapport van 19 maart 2014 is genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank acht het noodzakelijk dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank stelt de proeftijd op drie jaren, nu de beide gedragsdeskundigen in hun rapport overwegen dat de klinische opname van verdachte naar alle waarschijnlijkheid minstens twee jaar zal duren. De rechtbank acht het van belang dat aan de proeftijd naast de algemene voorwaarden tevens de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 19 maart 2014, waaronder de voorwaarde inhoudende dat verdachte zich gedurende maximaal de proeftijd van drie jaren zal laten opnemen in De Woenselse Poort, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Bij tussenvonnis van 4 april 2014 heeft de rechtbank aangegeven dat zij het passend acht dat de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest tot aan de datum dat verdachte kan worden opgenomen in De Woenselse Poort. Ook thans acht de rechtbank, samen met zowel de verdediging als de officier van justitie, dit nog de meest passende straf voor verdachte. De rechtbank acht het in het belang van zowel verdachte als de maatschappij dat verdachte zo snel mogelijk aan zijn behandeling bij De Woenselse Poort kan beginnen. De rechtbank heeft tussenvonnis gewezen, omdat De Woenselse Poort slechts een opnamedatum kon geven na het wijzen van een vonnis, inhoudende een verplichte opname in De Woenselse Poort, hetgeen weer tot gevolg had dat de rechtbank zich nog niet kon uitlaten over de exacte duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. De rechtbank beoogde met het wijzen van het tussenvonnis De Woenselse Poort de titel te verschaffen op grond waarvan zij een opnamedatum voor verdachte zou kunnen indiceren.
Op 27 juni 2014 werd de onderhavige zaak wederom op zitting behandeld. Hoewel ruim drie maanden na de zitting van 21 maart 2014, kon ook nu geen opnamedatum gegeven worden. In eerste instantie leek een landelijke opnamestop de plaatsing van verdachte in De Woenselse Poort te doorkruisen. Uiteindelijk is gebleken dat deze opnamestop niet geldt voor verdachte. Echter, De Woenselse Poort zou verdachte naar verwachting binnen vier weken na 27 juni 2014 kunnen opnemen met de kanttekening dat geen bed vrij gehouden zou worden indien opname eerder mogelijk zou zijn dan het einde van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft vervolgens, om de periode van vier weken te overbruggen en met het oog op het hiervoor genoemde doel, te weten een spoedige plaatsing van verdachte in De Woenselse Poort, besloten het onderzoek ter terechtzitting twee weken later te sluiten. Gedurende die twee weken gold een schorsing met opschortende voorwaarde, in die zin dat verdachte geschorst zou worden op het tijdstip waarop hij in De Woenselse Poort geplaatst kon worden en overgebracht zou zijn door de Dienst Vervoer en Ondersteuning. De sluiting van het onderzoek ter terechtzitting werd bepaald op 11 juli 2014.
Voorafgaand aan de zitting van 11 juli 2014 is echter reeds gebleken dat een opname van verdachte in De Woenselse Poort niet binnen vier weken maar eerst na ommekomst van acht weken te verwachten zou zijn. Een garantie dat verdachte na acht weken daadwerkelijk kan worden opgenomen in De Woenselse Poort zou wederom niet kunnen worden gegeven.
De rechtbank stelt vast dat daarmee een zeer onwenselijke situatie is ontstaan waar verdachte en/of de maatschappij de gevolgen van moeten dragen.
Immers, een man waarvan voor zowel de deskundigen als de procesdeelnemers vast staat dat hij zo snel mogelijk dient te starten met een zeer langdurige klinische behandeling wacht sinds de terechtzitting van 21 maart 2014 al drieënhalve maand op het moment waarop hij kan worden opgenomen in De Woenselse Poort en kan starten met die behandeling.
De nu weer van maximaal vier tot minimaal acht weken verlengde periode tot een mogelijke
opnamedatum voor verdachte, terwijl de rechtbank reeds bij tussenvonnis van 4 april 2014 heeft bepaald dat verdachte zo snel als mogelijk in De Woenselse Poort geplaatst moet worden, is onaanvaardbaar.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis tevens duidelijk gemaakt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van een passende vrijheidsstraf weinig langer beloopt dan zeven maanden, zijnde het toenmalige voorarrest vermeerderd met de aanhouding voor de duur van maximaal drie maanden plus twee weken, met name gelet op de daaropvolgende jarenlange behandeling.
Gelet op artikel 67a lid 3 SV is niet te verantwoorden dat verdachte langer in voorarrest doorbrengt dan de op te leggen passende (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf. De rechtbank acht het echter evenmin in het belang van verdachte en/of de maatschappij indien verdachte op straat komt te staan in afwachting van het moment waarop de forensische zorg mogelijk een bed beschikbaar heeft in de enige geïndiceerde behandelinstelling.
De rechtbank stelt vast dat het IFZ heeft laten weten dat verdachte ter overbrugging van de periode tot aan plaatsing in De Woenselse Poort in de Oostvaarderskliniek zou kunnen verblijven, hoewel deze kliniek naar het oordeel van de indicatiestellers niet de voorkeur verdient.
Ter terechtzitting van 11 juli 2014 heeft de officier van justitie wederom aanhouding van de behandeling gevraagd, ditmaal voor de duur van twee maanden, daartoe stellende dat alsdan waarschijnlijk een opnamedatum bekend zal zijn.
Verdachte had reeds op 27 juni 2014 afstand gedaan van verschijning en zijn raadsman heeft laten weten evenmin te zullen verschijnen.
Hiervoor heeft de rechtbank aangegeven dat zij zal bepalen dat verdachte zich gedurende maximaal de proeftijd zal laten opnemen in De Woenselse Poort. Gelet op de onverminderd voortdurende onzekerheid over een opnamedatum voor De Woenselse Poort zal de rechtbank bepalen dat verdachte zich met ingang van 22 juli 2014 gedurende maximaal de proeftijd zal laten opnemen in De Woenselse Poort, althans de Oostvaarderskliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte eindigt op 22 juli 2014 en waarvan het voorwaardelijke deel twaalf maanden beslaat.
Vorenstaande komt erop neer dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen van negentien maanden en acht dagen, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en zij zal daarbij bepalen dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot twaalf maanden voorwaardelijk zal zijn. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden verbonden als hiervoor besproken.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.