ECLI:NL:RBNHO:2014:6631

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
15/706302-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een ontploffing met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak werd de 45-jarige S. uit Purmerend beschuldigd van het veroorzaken van een ontploffing in zijn woning op 18 oktober 2013. Verdachte had bekend dat hij met de intentie om zelfmoord te plegen, gas had laten ontsnappen in zijn woning en vervolgens een sigaret had aangestoken, wat leidde tot een explosie die aanzienlijke schade veroorzaakte aan zijn woning en de omliggende voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 19 maanden en 8 dagen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De voorwaardelijke straf is onderworpen aan voorwaarden, waaronder verplichte opname in een behandelkliniek voor zijn psychische problemen en verslaving. De rechtbank benadrukte de noodzaak van klinische behandeling gezien de complexe problematiek van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en verslaving aan verschillende middelen. Ondanks de erkenning van de ernst van de situatie, was er een aanzienlijke vertraging in de opname van de verdachte in de kliniek, wat leidde tot een tussenvonnis om de opname te bespoedigen. De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de verdachte op 22 juli 2014 moet worden opgenomen in de Woenselse Poort of een soortgelijke instelling. De zaak werd behandeld op openbare zittingen op 21 maart, 27 juni en 11 juli 2014, waarbij de rechtbank de noodzaak van een snelle behandeling benadrukte om herhaling van dergelijk gevaarlijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/706302-13 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 maart 2014, 27 juni 2014 en 11 juli 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Wouters en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Vrijhof, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2013 te Purmerend, opzettelijk een ontploffing in een woning op of aan de [adres 1] teweeg heeft gebracht door een gasslang van een gaskraan af te draaien en/of (vervolgens) die gaskraan open te draaien en/of (vervolgens) het gas enkele uren uit die gaskraan te laten stromen en/of (vervolgens) een sigaret aan te steken en/of (in elk geval) een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of een of meer nabij de woning gelegen andere woningen en/of een of meer in die woning en/of in die andere woning(en) aanwezige roerend(e) goed(eren) en/of een of meer nabij de woning geparkeerd staan de (personen)auto's en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij/van een of meer in die woning en/of in die andere woning(en) aanwezige personen, te duchten was, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van
die nabij gelegen andere woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingVerdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing in zijn woning aan de [adres 1] te Purmerend. Verdachte heeft verklaard dat hij – met het doel zichzelf van het leven te beroven – de gaskraan in zijn woning heeft open gedraaid, gedurende meerdere uren gas zijn woning in heeft laten stromen en dat hij vervolgens een sigaret heeft aangestoken. Tijdens of direct na het aansteken van de sigaret volgde een ontploffing.

De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het teweeg brengen van een ontploffing in zijn woning en, indien zij van oordeel is dat dit het geval is, of en zo ja, welk gevaar hiervan te duchten was.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
4.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11ZN-2013065855-2, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d. 18 oktober 2013, doorgenummerde pagina 14;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2013065855-4, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d. 18 oktober 2013, doorgenummerde pagina 18;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11PN-2013065855-7, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d. 18 oktober 2013, doorgenummerde pagina 19;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11FO-2013065855-22, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d. 19 november 2013, doorgenummerde pagina’s 58 tot en met 63.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2013 te Purmerend opzettelijk een ontploffing in een woning aan de [adres 1] teweeg heeft gebracht door een gasslang van een gaskraan af te draaien en die gaskraan open te draaien en het gas enkele uren uit die gaskraan te laten stromen en vervolgens een sigaret aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en nabij de woning gelegen andere woningen en in die woning en in die andere woningen aanwezige roerende goederen en nabij de woning geparkeerd staande (personen)auto's en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij in die andere woningen aanwezige personen, te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
Opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op het Psychiatrisch Pro Justitia Rapport, gedateerd 15 februari 2014, opgesteld door drs. M. Rakic, psychiater, en het Psychologisch Pro Justitia Rapport, gedateerd 20 februari 2014, opgesteld door drs. R. Brandsma, psycholoog.
Uit het Psychiatrisch Pro Justitia Rapport blijkt, samengevat, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Tevens is er sprake van afhankelijkheid van verschillende middelen, te weten cocaïne, opiaten en cannabis, en van misbruik van alcohol in gedwongen remissie. De psychiater neemt de diagnose ADHD, die volgt uit eerdere psychiatrische en psychologische onderzoeken naar verdachte, in het onderhavige rapport over. De psychiater concludeert dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte heeft doorgewerkt in zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde feit. Voortvloeiend uit zijn persoonlijkheidsstoornis is bij verdachte sprake van een leven aan de rand van de maatschappij, waarbij hij een lage frustratietolerantie toont en een zeer sterke neiging heeft om zijn behoeftes onmiddellijk te bevredigen, waarbij hij op dat moment niet wordt gehinderd door rationele of gewetensoverwegingen. De psychiater geeft aan dat verdachte door zijn persoonlijkheidsstoornis niet in staat is om zelf vorm aan zijn leven te geven. Er is bij verdachte sprake van een chronisch gevoel van leegte en eenzaamheid. De omgeving dient de leegte op te vullen en als dat niet mogelijk is, vult verdachte de leegte door middel van het gebruik van drugs en alcohol. Verdachte vindt dat hij recht heeft op zorg of toewijding van anderen en als hij dat niet krijgt is hij gekrenkt en ontsteekt hij in woede. De psychiater stelt vast dat verdachte zich in de uren voorafgaand aan het ten laste gelegde feit door iedereen in de steek gelaten voelde. Dit riep spanning en woede bij hem op. Verdachte heeft verklaard ten tijde van het tenlastegelegde in een soort trance te zijn geraakt. De psychiater geeft aan dat dit bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis een manier is om het voelen van spanning, angst en agressie uit de belevingen te bannen en dat verdachte, door het aanhoudend gevoel van krenking en door zijn onvermogen om emoties van binnenuit te moduleren, is gekomen tot het ten laste gelegde handelen.
De psychiater adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde feit.
In het Psychologisch Pro Justitia Rapport adviseert drs. R. Brandsma verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde feit. De psycholoog stelt vast dat bij verdachte sprake is van afhankelijkheid van verschillende drugs en van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Ook de psycholoog handhaaft de diagnose ADHD. In het rapport staat dat verdachte door zijn persoonlijkheidsstoornis met pathologische afhankelijkheid en gebrekkige frustratietolerantie, gevoels- en gedragsregulatie niet in staat was om zijn gevoelde eenzaamheid, stress en problemen te verdragen en op te lossen. Verdachte heeft daar anderen voor nodig, maar op de avond van het tenlastegelegde werd hij daarin teleurgesteld en afgewezen. De psycholoog concludeert dat verdachte als gevolg hiervan een pathologische en primitieve woede en verlating voelde waarop hij reageerde met een zeer destructieve suïcidepoging waarmee hij passend bij zijn antisociale trekken geen rekening hield met de veiligheid van anderen. De psycholoog stelt ten slotte dat het cocaïnegebruik van verdachte op de avond van het ten laste gelegde de impulsbeheersing mogelijk nog verder heeft verslechterd.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies en beschouwt verdachte voor het tenlastegelegde minst genomen verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.

7.Strafoplegging

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel qua duur gelijk zal zijn aan de periode van het voorarrest tot aan het moment dat verdachte kan worden opgenomen in De Woenselse Poort en zij heeft voorts gevorderd dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de maximale duur, te weten vierentwintig maanden, zal beslaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van drie jaren dient te worden gesteld, met daaraan gekoppeld alle bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 19 maart 2014.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie. Verdachte staat niet afwijzend tegenover een langdurige klinische opname. De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven de proeftijd niet op drie jaren, maar op twee jaren te stellen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn eigen woning, een appartement in een flatgebouw, ’s nachts een ontploffing teweeg gebracht door zijn woning te laten vollopen met gas en vervolgens een sigaret aan te steken. Verdachte heeft daardoor een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd voor de personen die zich in de nabij gelegen woningen bevonden. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen zijn eigen leven, maar ook de levens van die andere bewoners in gevaar gebracht. Verdachte mag van geluk spreken dat dit gevaar zich niet heeft verwezenlijkt. Voorts heeft verdachte gevaar veroorzaakt voor zijn woning en voor de zich daarboven en daarnaast bevindende woningen, de in de woningen aanwezige goederen en de in de buurt geparkeerd staande auto’s. Verdachte heeft aan zijn eigen woning, aan nabij gelegen woningen en aan een aantal auto’s schade toegebracht.
De ontploffing heeft op de in de omgeving van verdachte wonende personen grote impact gehad. Door deze feiten worden bovendien ook in het algemeen in de samenleving levende angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid versterkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 december 2013;
- het Psychiatrische Pro Justitia Rapport, gedateerd 15 februari 2014, opgesteld door M. Rakic, psychiater;
- het Psychologisch Pro Justitia Rapport, gedateerd 20 februari 2014, opgesteld door
drs. R. Brandsma, psycholoog;
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend voorlichtingsrapport gedateerd 17 maart 2014 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier;
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend voorlichtingsrapport gedateerd 19 maart 2014 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier.
De conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van beide gedragsdeskundigen zijn hiervoor onder 5. reeds weergegeven.
Uit het psychiatrisch rapport gedateerd 15 februari 2014 blijkt, wat betreft het recidiverisico en mogelijke interventies, samengevat het volgende. Er is sprake van een hoog recidiverisico. Het risico op herhaling is zeer verweven met de persoonlijkheidsstoornis van verdachte in combinatie met zijn verslavingen. De kans op een zelfmoordpoging in de toekomst wordt door de psychiater groot geacht en het valt niet uit te sluiten dat een zelfmoordpoging opnieuw gepaard gaat met gedrag dat voor anderen gevaarlijk of schadelijk kan zijn. De psychiater stelt in het rapport dat het recidiverisico kan worden verlaagd door een langdurige klinische behandeling van de stoornissen van verdachte. Het psychiatrische beeld van verdachte is complex, omdat hij aan meerdere stoornissen lijdt die elkaar op een negatieve wijze beïnvloeden. Daarbij is sprake van een volledige maatschappelijke verloedering. De psychiater merkt op dat de stoornissen behandelbaar zijn, met dien verstande dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en diens kwetsbaarheid voor verslaving zullen blijven voortbestaan, maar dat verdachte vaardigheden aan kan leren om hiermee om te kunnen gaan. De cocaïneverslaving van verdachte en zijn gebruik van andere middelen zijn zeer hardnekkig en de psychiater stelt daarom dat deze door middel van een intensieve cognitieve gedragstherapeutische behandeling en medicamenteuze behandeling dienen te worden aangepakt. Voorts wordt emotieregulatietherapie en impulsregulatietherapie aanbevolen. De psychiater schat in dat verdachte niet in staat is om een ambulante behandeling op vrijwillige basis vol te houden, en beveelt om die reden aan dat de behandeling plaatsvindt in een gesloten klinische setting waar verdachte langere tijd kan verblijven. Verder acht de psychiater het van belang, dat verdachte aan een delictscenario en een recidive preventieplan gaat werken. Al deze therapieën dienen plaats te vinden in een gesloten forensische verslavingsinstelling, waar voldoende expertise is in behandeling van persoonlijkheidsproblematiek. Na de klinische fase van behandeling adviseert de psychiater een intensief out reachend ambulant traject. De psychiater acht verdachte niet in staat om in de toekomst zelfstandig te wonen. Verdachte heeft vanwege de ernst van zijn stoornissen in sterke mate structuur van buitenaf nodig.
De psychiater adviseert vervolgens om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een maximaal voorwaardelijk gedeelte en een lange proeftijd. Verdachte zal dan in het kader van bijzondere voorwaarden onder toezicht van de reclassering komen te staan, langdurig klinisch opgenomen worden (minstens 2 jaar), waarna een intensief ambulant nazorgtraject zal volgen. De psychiater geeft ten slotte aan dat als dit kader gerealiseerd wordt het valt te verwachten dat het risico op herhaling in voldoende mate afneemt.
De psycholoog heeft in het rapport van 20 februari 2014 ten aanzien van het recidiverisico en mogelijke interventies het volgende overwogen. Het risico op voor anderen gevaarlijk suïcidaal gedrag wordt als zeer hoog ingeschat. Aanwijzingen daarvoor zijn de meerdere zelfmoordpogingen die verdachte heeft gedaan, zijn chronische drugsafhankelijkheid, de ernstige en gecompliceerde persoonlijkheidspathologie sinds de adolescentie en de aanwezige antisociale trekken en het gedrag. De psychiater acht, gezien de ernst en lange geschiedenis van de persoonlijkheidspathologie en de aanwezige meervoudige drugsafhankelijkheid, de prognose van behandeling niet gunstig. Ambulante behandeling en kortdurende klinische behandeling zijn ontoereikend gebleken. Gezien de ernst en complexiteit van de pathologie, de meervoudige drugsafhankelijkheid en alcoholmisbruik, de omstandigheden in de vorm van ontbrekend steunend netwerk, huisvesting en dagbesteding, arbeidsongeschiktheid, financiële problemen en het hoge risico op verdere maatschappelijke teloorgang en suïcidaal gedrag met gevaar voor anderen acht de psychiater een verplichte klinische behandeling in een gesloten forensisch psychiatrische instelling alwaar tevens verslavingsexpertise en DGT aanwezig is, noodzakelijk. De psycholoog merkt in het rapport op dat deze behandeling hoogstwaarschijnlijk minimaal twee jaar zal duren, waarna sociale re-integratie in een beschermde en begeleide woonomgeving geïndiceerd is. De psycholoog stelt ten slotte dat bijzondere voorwaarden die worden gesteld bij een maximaal voorwaardelijk strafdeel met een lange proeftijd om de genoemde gesloten klinische behandeling mogelijk te maken, mogelijk uitkomst bieden.
GGZ Reclassering Palier heeft naar aanleiding van de hiervoor besproken adviezen van de gedragsdeskundigen verdachte aangemeld bij het NIFP IFZ teneinde een indicatiestelling te verkrijgen voor een klinische opname. Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 17 maart 2014 blijkt dat het NIFP IFZ een indicatiestelling heeft afgegeven voor opname van verdachte in De Woenselse Poort. In het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2014 staat dat De Woenselse Poort alsnog, na eerder plaatsing van verdachte af te hebben gewezen wegens het bijbehorende beveiligingskader, heeft aangegeven verdachte op de wachtlijst te zullen plaatsen voor een behandeling in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. Een opnamedatum kon door De Woenselse Poort
nietworden gegeven. Intakefunctionaris [intakefunctionaris] had laten weten dat de wachttijd drie tot vier maanden bedroeg.
Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2014 blijkt dat de reclassering adviseert tot oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. In een plan van aanpak wordt het behandeltraject voor verdachte uiteengezet. De bijzondere voorwaarden houden – kort samengevat – in dat verdachte zich zal moeten melden bij de vestiging van GGZ Reclassering Palier te Haarlem, dat verdachte verplicht wordt zich te laten behandelen bij De Woenselse Poort of een soortgelijke instelling voor de duur van twee jaren, dat verdachte zich daar aansluitend ambulant zal laten behandelen bij de Forensische Polikliniek van GGZ Reclassering Palier waarbij een klinische opname van maximaal zeven weken tot de mogelijkheden dient te behoren en tot slot dat verdachte aansluitend aan de klinische opname zal verblijven in een RIBW of soortgelijke woonvorm.
Ter terechtzitting van 21 maart 2014 is [reclasseringswerker], reclasseringswerker, als getuige gehoord. Zij heeft in aanvulling op de door haar opgemaakte rapporten verklaard dat het van belang is dat verdachte zo snel mogelijk en in aansluiting op zijn detentie in De Woenselse Poort geplaatst wordt. De indicatiestelling die nu is afgegeven ziet op een klinische behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling. Dit betekent dat als dit kader verandert het NIFP IFZ zich opnieuw over een indicatiestelling dient uit te laten. [reclasseringswerker] heeft voorts opgemerkt dat op het moment dat in een vonnis in het kader van een daarin opgenomen bijzondere voorwaarde wordt bepaald dat verdachte klinisch behandeld dient te worden in De Woenselse Poort er een plaatsingsbesluit ligt en dat De Woenselse Poort dan verplicht is verdachte op te nemen. Dan speelt nog wel de wachttijd zoals die al in het reclasseringsrapport van 19 maart 2014 is genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank acht het noodzakelijk dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank stelt de proeftijd op drie jaren, nu de beide gedragsdeskundigen in hun rapport overwegen dat de klinische opname van verdachte naar alle waarschijnlijkheid minstens twee jaar zal duren. De rechtbank acht het van belang dat aan de proeftijd naast de algemene voorwaarden tevens de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 19 maart 2014, waaronder de voorwaarde inhoudende dat verdachte zich gedurende maximaal de proeftijd van drie jaren zal laten opnemen in De Woenselse Poort, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Bij tussenvonnis van 4 april 2014 heeft de rechtbank aangegeven dat zij het passend acht dat de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest tot aan de datum dat verdachte kan worden opgenomen in De Woenselse Poort. Ook thans acht de rechtbank, samen met zowel de verdediging als de officier van justitie, dit nog de meest passende straf voor verdachte. De rechtbank acht het in het belang van zowel verdachte als de maatschappij dat verdachte zo snel mogelijk aan zijn behandeling bij De Woenselse Poort kan beginnen. De rechtbank heeft tussenvonnis gewezen, omdat De Woenselse Poort slechts een opnamedatum kon geven na het wijzen van een vonnis, inhoudende een verplichte opname in De Woenselse Poort, hetgeen weer tot gevolg had dat de rechtbank zich nog niet kon uitlaten over de exacte duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. De rechtbank beoogde met het wijzen van het tussenvonnis De Woenselse Poort de titel te verschaffen op grond waarvan zij een opnamedatum voor verdachte zou kunnen indiceren.
Op 27 juni 2014 werd de onderhavige zaak wederom op zitting behandeld. Hoewel ruim drie maanden na de zitting van 21 maart 2014, kon ook nu geen opnamedatum gegeven worden. In eerste instantie leek een landelijke opnamestop de plaatsing van verdachte in De Woenselse Poort te doorkruisen. Uiteindelijk is gebleken dat deze opnamestop niet geldt voor verdachte. Echter, De Woenselse Poort zou verdachte naar verwachting binnen vier weken na 27 juni 2014 kunnen opnemen met de kanttekening dat geen bed vrij gehouden zou worden indien opname eerder mogelijk zou zijn dan het einde van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft vervolgens, om de periode van vier weken te overbruggen en met het oog op het hiervoor genoemde doel, te weten een spoedige plaatsing van verdachte in De Woenselse Poort, besloten het onderzoek ter terechtzitting twee weken later te sluiten. Gedurende die twee weken gold een schorsing met opschortende voorwaarde, in die zin dat verdachte geschorst zou worden op het tijdstip waarop hij in De Woenselse Poort geplaatst kon worden en overgebracht zou zijn door de Dienst Vervoer en Ondersteuning. De sluiting van het onderzoek ter terechtzitting werd bepaald op 11 juli 2014.
Voorafgaand aan de zitting van 11 juli 2014 is echter reeds gebleken dat een opname van verdachte in De Woenselse Poort niet binnen vier weken maar eerst na ommekomst van acht weken te verwachten zou zijn. Een garantie dat verdachte na acht weken daadwerkelijk kan worden opgenomen in De Woenselse Poort zou wederom niet kunnen worden gegeven.
De rechtbank stelt vast dat daarmee een zeer onwenselijke situatie is ontstaan waar verdachte en/of de maatschappij de gevolgen van moeten dragen.
Immers, een man waarvan voor zowel de deskundigen als de procesdeelnemers vast staat dat hij zo snel mogelijk dient te starten met een zeer langdurige klinische behandeling wacht sinds de terechtzitting van 21 maart 2014 al drieënhalve maand op het moment waarop hij kan worden opgenomen in De Woenselse Poort en kan starten met die behandeling.
De nu weer van maximaal vier tot minimaal acht weken verlengde periode tot een mogelijke
opnamedatum voor verdachte, terwijl de rechtbank reeds bij tussenvonnis van 4 april 2014 heeft bepaald dat verdachte zo snel als mogelijk in De Woenselse Poort geplaatst moet worden, is onaanvaardbaar.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis tevens duidelijk gemaakt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van een passende vrijheidsstraf weinig langer beloopt dan zeven maanden, zijnde het toenmalige voorarrest vermeerderd met de aanhouding voor de duur van maximaal drie maanden plus twee weken, met name gelet op de daaropvolgende jarenlange behandeling.
Gelet op artikel 67a lid 3 SV is niet te verantwoorden dat verdachte langer in voorarrest doorbrengt dan de op te leggen passende (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf. De rechtbank acht het echter evenmin in het belang van verdachte en/of de maatschappij indien verdachte op straat komt te staan in afwachting van het moment waarop de forensische zorg mogelijk een bed beschikbaar heeft in de enige geïndiceerde behandelinstelling.
De rechtbank stelt vast dat het IFZ heeft laten weten dat verdachte ter overbrugging van de periode tot aan plaatsing in De Woenselse Poort in de Oostvaarderskliniek zou kunnen verblijven, hoewel deze kliniek naar het oordeel van de indicatiestellers niet de voorkeur verdient.
Ter terechtzitting van 11 juli 2014 heeft de officier van justitie wederom aanhouding van de behandeling gevraagd, ditmaal voor de duur van twee maanden, daartoe stellende dat alsdan waarschijnlijk een opnamedatum bekend zal zijn.
Verdachte had reeds op 27 juni 2014 afstand gedaan van verschijning en zijn raadsman heeft laten weten evenmin te zullen verschijnen.
Hiervoor heeft de rechtbank aangegeven dat zij zal bepalen dat verdachte zich gedurende maximaal de proeftijd zal laten opnemen in De Woenselse Poort. Gelet op de onverminderd voortdurende onzekerheid over een opnamedatum voor De Woenselse Poort zal de rechtbank bepalen dat verdachte zich met ingang van 22 juli 2014 gedurende maximaal de proeftijd zal laten opnemen in De Woenselse Poort, althans de Oostvaarderskliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte eindigt op 22 juli 2014 en waarvan het voorwaardelijke deel twaalf maanden beslaat.
Vorenstaande komt erop neer dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen van negentien maanden en acht dagen, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en zij zal daarbij bepalen dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot twaalf maanden voorwaardelijk zal zijn. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden verbonden als hiervoor besproken.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
7.4.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
1.00 STK Tang
Combinatie
1.00 STK Slang
gas
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 811,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de aan de auto van de benadeelde partij geleden schade, waarvan een deel, groot € 3.295,-, door de verzekering is vergoed. Aegon Schadeverzekering N.V. heeft de schade inclusief BTW begroot op
€ 3.370,-. Dat niet dit hele bedrag is vergoed, komt doordat een bedrag van € 75,- als eigen risico bij de benadeelde partij in rekening is gebracht. Het bedrag dat de benadeelde partij nu nog vordert is het bedrag aan schade dat op voorcalculatie is begroot (€ 4.106,80) minus het bedrag dat al door Aegon Schadeverzekering N.V. is vergoed.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen indien deze niet wordt betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde schade reeds is vergoed door de verzekering en dat om die reden de vordering niet dient te worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 75,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De schade betreft het eigen risico. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen, omdat moet worden uitgegaan van het (door Aegon) vastgestelde schadebedrag en niet van de voorcalculatie.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
[gemachtigde benadeelde partij 2] heeft als gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een vordering tot schadevergoeding van € 102.566,95 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Ter terechtzitting is gebleken dat voornoemde schade in zijn geheel is vergoed door de verzekeringsmaatschappij.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank zal, nu de schade die de benadeelde partij heeft geleden al is vergoed door de verzekeringsmaatschappij, de vordering afwijzen.
8.3.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.592,76 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit een bedrag ter hoogte van € 1.167,76 dat wordt gevorderd wegens inkomstenderving. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 2.350,- wegens vervanging van de Novilon vloer, € 850,- wegens vervanging van een bankstel en € 225,- wegens vervanging van een matras.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen indien deze niet wordt betwist. De raadsman heeft gesteld dat, wat betreft de vergoeding van de schade aan de vloer, het bankstel en het matras, de hoogte van de schade al is vastgesteld door een schade-expert en dat de door die schade-expert vastgestelde schade al is vergoed door de verzekering. De raadsman meent dat om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft wat betreft de inkomstenderving een bijlage bijgevoegd waaruit blijkt dat hij elf snipperdagen heeft opgenomen teneinde de schade te herstellen die in zijn woning is ontstaan naar aanleiding van de ontploffing en brand die verdachte heeft veroorzaakt. Uit de bijlage blijkt voorts dat het uurloon van de benadeelde partij € 13,27 bedraagt. De rechtbank gaat ervan uit dat voornoemd uurloon het bruto uurloon van de benadeelde partij betreft. De rechtbank acht het, gelet op de stukken in het dossier, aannemelijk dat de benadeelde partij voor het herstellen van de schade vijf dagen nodig heeft gehad en derhalve vijf snipperdagen heeft moeten opnemen. De rechtbank zal het totaalbedrag aan inkomstenderving op € 320,- vaststellen, waarbij zij uitgaat van een netto uurloon.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Wat betreft de vloer en het matras is reeds schade vergoed door de verzekering. Ten aanzien van het bankstel heeft de verzekering niet uitgekeerd. De reden voor het verschil in schade zoals dat door de verzekering is vastgesteld en zoals dat door de benadeelde partij nu naar voren is gebracht, is voor de rechtbank onduidelijk gebleven. De benadeelde partij heeft voorts niet toegelicht waarom, voor het herstellen van de schade aan zijn woning, het nodig was in totaal elf snipperdagen op te nemen. Zoals hiervoor aangegeven acht de rechtbank het op basis van het dossier aannemelijk dat de benadeelde partij voor het herstellen van de schade vijf dagen nodig heeft gehad, maar voor het meerdere ontbreekt een toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij op voornoemde punten onvoldoende onderbouwd en de rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in die delen van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.4.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 306,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de schade aan de verflaag op het dak en de motorkap van de auto van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen indien deze niet wordt betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.5.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 360,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 70,- aan eigen risico en een bedrag van € 290,- betreffende de waardevermindering wegens schade aan de auto van de benadeelde partij.
Bij brief van 15 juni 2014 heeft de benadeelde partij de vordering aangevuld. De benadeelde partij vordert € 720, - wegens een verhoging van diens autoverzekeringspremie met € 120, - per jaar, voor de duur van zes jaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen indien deze niet wordt betwist. De raadsman heeft zich, behoudens het bedrag betreffende het eigen risico, verzet tegen toewijzing van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade van € 70,- namelijk het eigen risico rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en kan worden toegewezen.
Anders ligt dit naar het oordeel van de rechtbank voor het gevorderde bedrag van € 290,- in verband met de waardevermindering wegens schade aan de auto.
De verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij heeft de schade aan de auto vergoed. Voor de rechtbank blijft onduidelijk in hoeverre de waardevermindering aan de auto extra schade is die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering is in zoverre onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Hetzelfde geldt voor het gevorderde bedrag van € 720, -. Van deze schade staat nog niet vast dat de benadeelde partij die ook daadwerkelijk zal lijden.
Verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering, dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.6.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.525,72 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit schade aan de auto van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen, nu onduidelijk is of de schade reeds door de verzekering is vergoed. De raadsman is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu deze niet is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet in haar vordering ontvangen. De benadeelde partij heeft op het voegingsformulier niet aangegeven waaruit de schade aan de auto precies bestond noch de vordering onderbouwd met een factuur of andere stukken die van belang zouden kunnen zijn bij de beoordeling van de vordering. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
negentien maanden en acht dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
12 maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende maximaal de proeftijd van drie jaren bij GGZ Reclassering Palier, Zijlweg 148C te Haarlem zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende maximaal de proeftijd van drie jaren of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in De Woenselse Poort, althans de Oostvaarderskliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich, aansluitend aan voornoemde opname, gedurende maximaal de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van een Forensische Polikliniek van Palier of een soortgelijke instelling teneinde zich te laten behandelen voor diens middelengebruik en de psychische en psychiatrische persoonlijkheidsproblematiek
– daaronder begrepen de mogelijkheid van kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken – waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- aansluitend aan de klinische opname, gedurende maximaal de proeftijd van drie jaren, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten een RIBW of een soortgelijke woonvorm, en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart verbeurd:
1. 1.00 STK Tang
Combinatie
2. 1.00 STK Slang
gas
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 75, -, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij
[benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 75, -, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
één (1) daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 320, -, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 320, -, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
zes (6) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden schade, te weten een bedrag van
€ 306,36, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij
[benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 306,36, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
zes (6) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 70, -, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [benadeelde partij 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 70, -, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
één (1) daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]niet-ontvankelijk in haar vordering.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. van den Brink,
en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2014.
Mr. Stalenhoef is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.