ECLI:NL:RBNHO:2014:6616

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
15/810082-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarig meisje door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waaronder verklaringen van getuigen en een briefje dat het slachtoffer had geschreven. De verdachte werd beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen die plaatsvonden tussen 1 oktober 2012 en 7 oktober 2013. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tweede alternatief van de cumulatieve tenlastelegging, waarbij hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een contactverbod en een locatieverbod opgelegd om het risico te beperken dat het slachtoffer en haar huisgenoten met de verdachte in contact zouden komen. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer voor immateriële schade, en bepaalde dat de verdachte de kosten van de benadeelde partij moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van bescherming tegen de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810082-14 (P)
Uitspraakdatum: 26 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1979 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Munneke, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 7 oktober 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het (telkens) seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht;
en/of
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 7 oktober 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met [slachtoffer], een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit (telkens):
- het (over de kleding heen) betasten van en/of knijpen in de borsten en/of
- het betasten van en/of knijpen in de (ontblote) borsten en/of
- het (over de kleding heen) betasten van en/of knijpen in de vagina en/of
- het betasten van en/of knijpen in de (ontblote) vagina en/of
- het betasten en/of strelen van de billen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet bewezen hetgeen verdachte als eerste alternatief/cumulatief is ten laste gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Vanaf september 2012 verbleef [slachtoffer] drie dagen in de week tussen de middag bij verdachte, die woonachtig is te [plaats], gemeente [gemeente]. [2] Als [slachtoffer] in de woonkamer op de bank zat, gebeurde het dat verdachte haar op schoot trok. [3] Met zijn hand streelde hij dan bij haar borsten en kont. [4] Dit was op de kleding en duurde ongeveer vijf minuten. Ook kneep hij met zijn hand op haar borst. [5] [slachtoffer] heeft dit gelijk nadat het was gebeurd aan haar vriendin [vriendin] verteld. [6] [vriendin] vroeg of ze het aan haar moeder mocht vertellen. [slachtoffer] vond dat goed en heeft een briefje geschreven met de tekst: “[voornaam vriendin] beloof je dat je dit aan niemand vertelt? Wat ik nu ga zeggen. [voornaam verdachte], zit de hele tijd aan me, terwijl ik dat niet wil. Weet je wel?? Aan die plekken. Wat moet ik doen?” [7] [vriendin] heeft dit briefje toen aan haar moeder, getuige [getuige], laten zien. [8] Die dag heeft [getuige] aan [slachtoffer] gevraagd wat er aan de hand was met het briefje. [slachtoffer] begon daarop gelijk te huilen en zei dat als haar moeder moest werken, zij dan ‘s middags bij verdachte een broodje at. Ze vertelde dat als zij daar dan was verdachte met zijn hand in haar broek ging. [9]
Verdachte ging in de periode daarna steeds verder onder de kleren van [slachtoffer]. Hij ging met zijn hand naar haar kruis en naar haar onderbroek. Ook bij haar borsten kwam hij onder haar kleding. [10] Het over haar kleding in haar borst knijpen is meer dan tien keer gebeurd. Het onder haar kleding knijpen in haar borst en kruis is eveneens meer dan tien keer gebeurd. [11]
Op maandag 7 oktober 2013 stond [slachtoffer] bij getuige [getuige] voor de deur. [getuige] zag dat [slachtoffer] hartverscheurend aan het huilen was. Binnen vertelde [slachtoffer] dat verdachte weer aan haar borsten en haar kont had gezeten. [12] Diezelfde middag vroeg getuige [getuige] aan [slachtoffer]’s moeder of ze bij haar langs wilde komen omdat er iets belangrijks was. Daar vertelt getuige [getuige] dat [slachtoffer] heeft verteld dat ze door verdachte is misbruikt. Op vragen van haar moeder antwoordde [slachtoffer] dat verdachte eerst boven en later onder haar kleren ging. Ze gaf aan dat hij in haar onderbroek ging en dat het steeds meer pijn ging doen. Ze vertelde dat verdachte naast haar op de bank kwam zitten en dan met zijn hand in haar broek ging. Ze vertelde dat verdachte dan eerst een arm om haar heen deed en dan zei dat het hun geheimpje was. [13] Ook thuis vertelde [slachtoffer] diezelfde dag dat het bij verdachte op de bank gebeurde. Ze vertelde dat verdachte steeds dichter bij haar kwam zitten, een arm stevig om haar heen deed en met zijn andere hand bij haar broekje ging. Ook vertelde ze dat hij dan in haar broekje ging en dat dit pijn deed. [14]
Aangeefster had het gevoel dat verdachte haar een beetje omkocht door haar voor haar verjaardag een iPhone te geven. [15] Toen deze kapot was, bestelde verdachte een HTC voor haar. [16] Ook getuige [getuige] vermoedde dat het om een zoethoudertje ging [17] .
3.5.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd dat voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs aanwezig is omdat al het wettig bewijs is terug te voeren tot één bron, aangeefster, en veroordeling op basis van één getuige niet mogelijk is.
De rechtbank stelt ten aanzien van dit verweer het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit principe geldt, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [18] , voor de gehele tenlastelegging en niet slechts voor een onderdeel daarvan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Toegepast op de onderhavige zaak overweegt de rechtbank het volgende.
De ten laste gelegde ontuchtige handelingen vinden hun bewijs primair in de verklaring van aangeefster [slachtoffer] tijdens haar studioverhoor. Steun voor deze verklaring vindt de rechtbank in de verklaring van getuige [getuige] dat [slachtoffer] in november 2012 overstuur was toen zij vertelde dat verdachte aan haar had gezeten en haar verzocht het niet aan haar moeder te vertellen. Voorts vindt de rechtbank steun in het door aangeefster aan haar vriendin [vriendin] geschreven briefje dat door getuige [getuige] bij de politie is afgegeven en zich ook in het dossier bevindt. Tevens vindt de rechtbank steun in de verklaring van getuige [getuige] dat [slachtoffer] na het laatste incident op 7 oktober 2013 bij haar aan de deur kwam en hartverscheurend huilde. Ten slotte vindt de rechtbank, voor het bewijs van het in het ten laste gelegde plegen van ontuchtige handelingen besloten liggende opzet, steun in het verstrekken door de verdachte aan aangeefster van smartphones, zowel een iPhone als een HTC. Deze gedragingen kunnen immers bezwaarlijk anders worden begrepen dan te zijn gericht op het verkrijgen van een dusdanige positie in het leven van aangeefster dat daardoor het plegen van de ontuchtige handelingen aanzienlijk zou worden vergemakkelijkt.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt het verweer.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de bewijsmiddelen niet overtuigend zijn. De verdediging heeft daarbij gewezen op enkele onmogelijkheden en inconsistenties in met name de verklaring van aangeefster tijdens haar studioverhoor. De rechtbank is echter van oordeel dat aangeefster tegenover de politie gedetailleerd en consistent heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat de verklaring die aangeefster heeft afgelegd tijdens het studioverhoor op 27 november 2013 met betrekking tot de beschrijving van (de aanloop van) de ontuchtige handelingen en met betrekking tot hoe de gebeurtenissen naar buiten zijn gekomen, niet alleen op hoofdlijnen maar ook in detail, overeenkomt met zowel het informatieve gesprek met haar moeder op 8 oktober 2013 als met de verklaring van de getuige [getuige] op 28 oktober 2013. Bovendien hebben zowel moeder als getuige [getuige] verklaard dat aangeefster erg emotioneel was toen zij over een en ander sprak. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke emotionele reactie past bij de aard van de verweten handelingen.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken van een motief bij aangeefster om verdachte valselijk van dergelijke ernstige feiten te beschuldigen. Aangeefster had er juist moeite mee om het aan haar moeder te vertellen, omdat zij zich bewust was van de gevolgen die dit voor de vriendschap tussen verdachte en haar moeder zou hebben. Aangeefster wist ook dat zij zichzelf zou benadelen omdat zij verdachtes kinderen, met wie zij graag omging, hierna naar verwachting niet meer zou zien. In het vorenstaande ziet de rechtbank zich mede gesteund door het tijdverloop tussen [slachtoffer]’s uiting door middel van het geschreven briefje en het incident op 7 oktober 2013, als ook in [slachtoffer]’s verklaringen over hoe zij zich in deze periode bij verdachte thuis aan de aanrakingen trachtte te onttrekken (dossierpagina 90).
Gezien het voornoemde ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen. De rechtbank verwerpt het verweer.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 7 oktober 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met [slachtoffer], een aan zijn zorg en waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het over de kleding heen betasten van en knijpen in de borsten en
- het betasten van en knijpen in de borsten en
- het over de kleding heen betasten van en knijpen in de vagina en
- het betasten van en knijpen in de vagina en
- het betasten en strelen van de billen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meerrmalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een jaar ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarig meisje, waarbij verdachte steeds verder ging in zijn grensoverschrijdend handelen. Daarmee heeft verdachte zijn eigen seksuele behoeften gesteld boven de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer. En ondanks de vertrouwensband die er tussen deze minderjarige en verdachte bestond, aangezien zij een goede vriendin van verdachtes dochter was en al jaren bij verdachte thuis kwam. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn jonge slachtoffer.
Daarbij is het algemeen bekend dat de nadelige psychische gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Zo blijkt ook uit de verklaringen van het slachtoffer. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 februari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
  • het over verdachte uitgebrachte (beknopte) voorlichtingsrapport gedateerd 23 april 2014 van de heer J.H. Kooij als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod en een locatieverbod noodzakelijk om het risico te beperken dat aangeefster en haar huisgenoten onverhoeds met verdachte worden geconfronteerd. Dergelijke verboden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De gemachtigde [gemachtigde] heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 2.148,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- € 148,20 wegens gemaakte kosten voor een nieuw voordeurslot;
- € 2.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, waarbij - gelet op de ondeelbaarheid van de gevorderde schade - de verschuldigdheid van de wettelijke rente ingaat op de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, te weten 7 oktober 2013. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet vaststaat of deze schade kan worden aangemerkt als door de benadeelde partij rechtstreeks geleden schade als bedoeld in artikel 51f Sv.
Schadevergoedingsmaatregel
Opdat de benadeelde partij niet zelf wordt belast met de inning van het toegewezen bedrag zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte als eerste alternatief/cumulatief is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
NEGEN (9) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWEE (2) MAANDEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • gedurende de proeftijd geen (direct of indirect) contact zal opnemen of onderhouden met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]) alsook de personen die woonachtig zijn op het adres [adres 2];
  • zich niet binnen een straal van 100 meter zal bevinden van de woning van [slachtoffer] [adres 2].
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
dertig (30) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H. Lauryssen, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. W. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2014.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] namens [slachtoffer] d.d. 21 oktober 2013 (dossierpagina 33, 1e alinea).
3.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 61, 9e alinea).
4.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 62, 8e en 9e alinea).
5.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 63, alinea 8-11).
6.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 72, 3e alinea).
7.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 73, alinea 9-10), proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 41, alinea 2-3) en een schriftelijk bescheid, te weten een geelkleurig smileybriefje (dossierpagina 45).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 41, 2e alinea).
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 41, 5e alinea).
10.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 76, 3e alinea).
11.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 86, alinea 1-5).
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 42, 7e alinea).
13.Proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] namens [slachtoffer] d.d. 21 oktober 2013 (dossierpagina 31, alinea 1-6).
14.Proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] namens [slachtoffer] d.d. 21 oktober 2013 (dossierpagina 32, 3e alinea).
15.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 92, 9e alinea).
16.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 92, 9e alinea-93, alinea 1-3).
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 42, 4e alinea).
18.Zie het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1890).