ECLI:NL:RBNHO:2014:619

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3750
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde in het economische verkeer van aandelen bij dividenduitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van aandelen die als dividend in natura zijn uitgekeerd. Eiseres, een investeringsmaatschappij, had op 5 oktober 2011 aandelen als dividend uitgekeerd. De aandelen werden een dag later beursgenoteerd, maar de beurskoers was lager dan de waarde die in het prospectus was vermeld. De rechtbank oordeelde dat de slotnoteringen van de aandelen in de dagen na de dividenduitkering belangrijke gegevens zijn voor het bepalen van de waarde in het economische verkeer. De rechtbank verwierp het standpunt van de inspecteur van de Belastingdienst, die de waarde had gebaseerd op het prospectus, en concludeerde dat de waarde in het economische verkeer beter kan worden bepaald aan de hand van de beurskoersen na de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag dividendbelasting die aan eiseres was opgelegd. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3750
Uitspraakdatum: 31 januari 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[x].te [z], eiseres,
gemachtigden: mr. J.J.M. Janssen en mw. mr. M. Kangarani (Loyens & Loeff),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 4 november 2011 heeft eiseres over oktober 2011 aangifte dividendbelasting gedaan tot een bedrag van € 2.843.223 en zij heeft dit bedrag op aangifte afgedragen.
1.2.
Aan eiseres is met dagtekening 31 december 2012 een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd tot een bedrag van € 350.130 (aanslagnummer [aanslagnummer]).
1.3.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2013 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014. Namens eiseres zijn de beide gemachtigden verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. F.A. Israël en J.B.H. Albers.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres is een in Nederland gevestigde investeringsmaatschappij met (tot medio 2011) onder meer investeringen in Israël. Eiseres heeft een beursnotering bij [notering 1] en de[notering 2].
In juni 2011 heeft eiseres [A bedrijf] opgericht. Vervolgens heeft zij haar aandelen in [B bedrijf]en [C bedrijf] aan [A bedrijf] verkocht.
2.2.
Op 19 september 2011 heeft eiseres met verwijzing naar een prospectus van 31 augustus 2011, een persbericht uitgebracht met het oog op een beursgang van de aandelen [A bedrijf] op de [notering 2]. In het prospectus vermeldde eiseres een indicatieve openingskoers voor de aandelen [A bedrijf] van Nieuw Israëlische Shekel (NIS) 1,0042 per aandeel.
2.3.
Daarna zijn de aandelen [A bedrijf] op 5 oktober 2011 door eiseres als dividend in natura uitgekeerd aan haar aandeelhouders en zijn deze aandelen genoteerd bij de [notering 2]. Terzake van deze uitkering was eiseres dividendbelasting verschuldigd en zij heeft deze voor haar rekening genomen.
2.4.
De openingskoers bij de [notering 2] van de aandelen [A bedrijf] op de eerste handelsdag 6 oktober 2011 was NIS 1,114. De slotkoers op die dag was NIS 0,826 en de gemiddelde slotkoers over de eerste drie dagen was NIS 0,7190.
De Israëlische autoriteiten hebben deze gemiddelde slotkoers, verhoogd met de Nederlandse belasting, bepaald als grondslag ter berekening van de waarde van het dividend.
2.5.
Eiseres heeft de waarde van de dividenduitkering berekend op basis van deze gemiddelde beurskoers (NIS 0,7190) en op basis van de gemiddelde wisselkoers van de NIS over die drie dagen, uitkomende op een totaalbedrag van € 16.161.943. Zij heeft de dividendbelasting voor eigen rekening genomen.
2.6.
Verweerder heeft de waarde van de dividenduitkering bij het opleggen van de naheffingsaanslag gebaseerd op een waarde afgeleid uit het prospectus van NIS 0,8056 per aandeel en op de wisselkoers aan het einde van de beursdag op 4 oktober 2011, uitkomend op een totaalbedrag van € 18.146.012.

3.Geschil

In geschil is de in aanmerking te nemen waarde van de aandelen [A bedrijf] op 5 oktober 2011.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de waarde in het economische verkeer bepaald kan worden met gebruikmaking van de koers van de aandelen en de valutakoers van de NIS in de dagen volgend op het uitreiken van de aandelen, hetgeen eiseres verdedigt, dan wel of de waarde in het economische verkeer bepaald moet worden op basis van het prospectus en los van de koersontwikkelingen na 5 oktober 2011, hetgeen verweerder bepleit.
Eiseres is op basis van de gemiddelde beurskoers van de aandelen op 6, 9 en 10 oktober 2011 uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van NIS 0,7190 per aandeel en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder stelt dat de waarde in het economische verkeer bepaald dient te worden op grond van de op 5 oktober 2011 beschikbare informatie, te weten de waarde volgens het prospectus en de valutakoers van de NIS op 4 oktober 2011 en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting hebben partijen uitdrukkelijk verklaard dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd indien verweerder zich op een juist standpunt heeft gesteld en dat de naheffingsaanslag geheel moet vervallen indien de daadwerkelijk na 5 oktober 2011 tot stand gekomen beurskoers van belang is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 3, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: de Wet DB) bepaalt dat niet in geld genoten opbrengst in aanmerking wordt genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend. Artikel 7, derde lid, van de Wet DB bepaalt dat de belasting moet worden ingehouden op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het dividend in aandelen ter beschikking is gesteld op 5 oktober 2011 en dat de waarde in het economische verkeer op dat moment bepalend is ter berekening van de opbrengst.
4.3.
De waarde in het economische verkeer van aandelen die op een effectenbeurs worden verhandeld, wordt voor fiscale doeleinden veelal gesteld op de slotnotering van die aandelen op de direct aan die datum voorafgaande beursdag. Op het moment van uitkering van de aandelen [A bedrijf] was er echter geen sprake van een daaraan voorafgaande beursdag.
De op 5 oktober 2011 uitgekeerde en op de [notering 2] genoteerde aandelen, werden voor de eerste keer verhandeld op 6 oktober 2011 en pas op dat moment was er sprake van transacties met betrekking tot deze aandelen tussen onafhankelijke derden en buiten de directe invloedssfeer van eiseres. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de slotnoteringen op 6 oktober 2011 en op de dagen daarna belangrijke gegevens vormen ter bepaling van de waarde in het economische verkeer ten tijde van de uitkering aan de aandeelhouders op 5 oktober 2011.
4.4.
Verweerder heeft gesteld dat de waarde in het economische verkeer bepaald moet worden op het moment van de uitreiking van de aandelen en op basis van de op dat moment bekende gegevens en dat deze gegevens zijn opgenomen in het prospectus. Daartegen heeft eiseres ingebracht dat het prospectus slechts een indicatieve waarde vermeldt, gebaseerd was op financiële cijfers van eiseres per 30 juni 2011 en dat daarbij gebruik moest worden gemaakt van een door [notering 2] voorgeschreven methodiek. De rechtbank ziet geen reden deze verklaring van eiseres onjuist te achten, nu verweerder deze niet heeft weersproken.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de waarde volgens het prospectus een minder goede benadering geeft van de waarde in het economische verkeer op 5 oktober 2013 dan de slotnoteringen als gevolg van de eerste transacties op de beurs. Anders dan verweerder betoogt staat de systematiek van inhouding en afdracht van dividendbelasting en het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Wet DB, niet eraan in de weg rekening te houden met deze slotnoteringen. Het vijfde lid van deze bepaling biedt voor dividend in natura de mogelijkheid hiermee rekening te houden.
4.5.
Nu bij dit oordeel tussen partijen niet in geschil is dat eiseres naar de juiste waarde aangifte heeft gedaan, is het gelijk aan haar en zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de naheffingsaanslag vernietigen.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling volgens de forfaitaire berekening van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding is gevraagd resulteert dit in een vergoeding tot een bedrag van € 974 (= 2 (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 487 x 1 (gewicht van de zaak)).

6.Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974 en
- gelast verweerder het griffierecht ad € 318 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, mr. A.A. Fase en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.