In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juni 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de opschorting van een WWB-uitkering. Verzoekster, die bijgestaan werd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, dat op 12 mei 2014 haar uitkering had opgeschort. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of de opschorting rechtmatig was en of er aanleiding was om deze bij wijze van voorlopige voorziening ongedaan te maken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet alle benodigde gegevens had verstrekt die zij op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) had moeten indienen. Verzoekster had verklaard dat zij katten en kittens van haar vader in huis had gekregen en dat zij zorg droeg voor deze dieren, inclusief het verzorgen van hun voeding en medicatie. Tevens had zij een cattery aangevraagd en was zij actief betrokken bij de verkoop van de katten. Dit alles werd door de voorzieningenrechter aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden, waarover verzoekster melding had moeten maken bij de verweerder.
De rechter concludeerde dat de opschorting van de uitkering door de verweerder rechtmatig was, omdat verzoekster had nagelaten de vereiste informatie te verstrekken. Bovendien was er geen aanleiding om de opschorting ongedaan te maken, aangezien verzoekster nog steeds niet alle gevraagde gegevens had ingediend, waaronder belangrijke informatie van de dierenarts. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. M.P. de Valk, in aanwezigheid van griffier mr. A. Buiskool.