In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 juni 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een moeder wiens zoon, [naam zoon], door de Openbare Basisschool [school] was verwijderd. De moeder, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H.J. van Gijssel, verzocht om schorsing van de beslissing van de school om haar zoon niet meer toe te laten tot de school en om hem niet mee te laten gaan op schoolkamp. De school, vertegenwoordigd door mr. G.J. Heussen, had de verwijderingsprocedure in gang gezet na herhaaldelijke problemen met de leerling en een verstoorde relatie tussen de moeder en de school.
De voorzieningenrechter overwoog dat de beslissing tot verwijdering van de leerling een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de school een inspanningsverplichting heeft om een andere school voor de leerling te vinden. De rechter concludeerde dat de school voldoende had aangetoond dat zij bij herhaling had geprobeerd oplossingen te vinden voor de problemen van de leerling, maar dat deze niet succesvol waren geweest. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslissing om de leerling te verwijderen niet in strijd was met de redelijkheid en dat de school voldoende had gewogen dat de situatie van de leerling en de verstoorde relatie met de moeder een negatieve impact hadden op het functioneren van de school.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij benadrukte dat de school niet alleen verantwoordelijk is voor de leerling, maar ook voor het welzijn van de andere leerlingen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2014, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.