ECLI:NL:RBNHO:2014:5266

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_1807
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon. Eisers, eigenaren van een perceel in de gemeente Wieringen, hadden een verzoek ingediend omdat zij schade stelden te lijden als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan "Westerland". Het primaire besluit van 30 oktober 2012, waarin het verzoek om planschade werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 13 september 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan niet ter discussie staat en dat de eisers hun bezwaren tegen de inhoud van het bestemmingsplan in een andere procedure hadden moeten aanvoeren.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers beoordeeld, waaronder de stelling dat het advies van de Stichting adviesbureau roerende zaken (SAOZ) onterecht was omdat het bouwvlak zou zijn komen te vervallen. De rechtbank concludeert dat het bouwvlak op het perceel nog steeds bestaat en dat de SAOZ terecht heeft vastgesteld dat de planologische wijziging niet heeft geleid tot een nadeliger positie voor eisers. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op het advies van de SAOZ en dat er geen grond is voor het oordeel dat het verzoek om planschadevergoeding onterecht is afgewezen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/1807

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2014 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: P.J.M. Hink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R. Bergman, bijgestaan door mr. ing. P.F. Schreiber.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Deze termijn is nadien nogmaals verlengd.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan.
2.
Eisers waren ten tijde van belang eigenaar van het perceel tegenover [adres], kadastraal bekend gemeente Wieringen, [kadastrale aanduiding]. Op dit perceel vigeerde het bestemmingsplan “Westerland”. Op het perceel rustte de bestemming “Eendenhouderij”. Op 18 september 2008 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wieringen het bestemmingsplan “Westerland” vastgesteld. De onderhavige gronden zijn in dit plan aangewezen voor “agrarische doeleinden met landschappelijke waarden”. De gronden zijn verder gedeeltelijk voorzien van de aanduidingen “wijzigingsbevoegdheid 6”, “bouwvlak” en “woning na wijziging toegestaan”. Het college van gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Holland heeft – voor zover hier van belang – goedkeuring onthouden aan artikel 9, negende lid, onder e, van de planregels, waarin, kortgezegd, was bepaald dat gronden aangeduid met “wijzigingsbevoegdheid 6” konden worden gewijzigd in de bestemming “woondoeleinden” en “tuin” ten behoeve van een woning. Daarbij was bepaald dat het hoofdgebouw van de woning moet worden gebouwd binnen het gebied dat op de plankaart is aangeduid met “woning na wijziging toegestaan”. De tegen het besluit over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Wieringen vastgestelde bestemmingsplan “Westerland” ingediende beroepen zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) bij uitspraak van 17 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO4210) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Met de uitspraak is het besluit van het college van gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Holland over (het deels onthouden van) de goedkeuring derhalve in stand gelaten. Met deze uitspraak is het bestemmingsplan “Westerland” onherroepelijk geworden.
3.
Eisers hebben verzocht om tegemoetkoming in planschade omdat zij stellen schade te lijden als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan "Westerland”.
4.
Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan deze schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat die schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime.
5.
Ter beoordeling van het onderhavige verzoek om een tegemoetkoming in planschade heeft verweerder het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting adviesbureau roerende zaken (hierna: SAOZ). Deze heeft in een advies van september 2012 het planologische regime van het bestemmingsplan “Westerland” vergeleken met dat van het nieuwe bestemmingsplan “Westerland”. Zij heeft daarbij betrokken dat de aanduidingen “wijzigingsbevoegdheid 6” en “woning na wijziging toegestaan”, als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2010 zijn komen te vervallen, maar dat de aanduiding “bouwvlak” niet is komen te vervallen. Door het opnemen van dit bouwvlak in het nieuwe bestemmingsplan is een planologisch voordeel ontstaan, welk voordeel teniet wordt gedaan doordat het bouwvlak niet overeenstemt met de bestaande bebouwing op het perceel. De gebruiksmogelijkheden van het perceel zijn volgens de SAOZ uitgebreid; onder het oude regime waren deze alleen bestemd voor eendenhouderij en het houden van eenden en gevogelte, terwijl deze onder het nieuwe bestemmingsplan zijn bestemd voor grondgebonden agrarisch gebruik. Concluderend stelt de SAOZ dat de planologische wijziging voor eisers niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 6.1 van de Wro voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Verweerder heeft het advies aan de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in de planschade ten grondslag gelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de advies commissie voor bezwaarschriften Hollands Kroon, het bestreden besluit gehandhaafd.
6.
De rechtbank overweegt allereerst dat de inhoud van het (nieuwe) bestemmingsplan en de daarin gemaakte keuzes niet ter discussie staan. Indien en voor zover eisers het met de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan oneens zijn en bij de juistheid van het bestemmingsplan hun vragen stellen, hadden zij dat in die procedure naar voren moeten brengen. Voor de onderhavige procedure is de inhoud van zowel het voorheen vigerende als het nu geldende, onherroepelijke, bestemmingsplan een gegeven.
7.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het advies van de SAOZ omdat daarin is miskend dat met het vervallen van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid 6” ook de daarmee onlosmakelijk samenhangende aanduiding “bouwvlak” is komen te vervallen. Volgens eisers resteert een agrarisch perceel zonder bouwvlak.
7.2
De rechtbank stelt vast, voor zover naar aanleiding van de zitting tussen partijen nog in geschil, dat op de plankaart op het perceel tegenover [adres] te [plaats] een bouwvlak is ingetekend. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de dikte van de belijning van het vlak dat op de plankaart op het perceel is ingetekend en de legenda behorende bij het bestemmingsplan, waarin deze belijning is aangeduid als “bouwvlak”. Naar het oordeel van de rechtbank is dit bouwvlak niet komen te vervallen als gevolg van de onherroepelijke onthouding van goedkeuring aan artikel 9, negende lid, onder e van de planregels, inhoudende dat aan de betekenis van de aanduidingen “Wijzigingsbevoegdheid 6” en “woning na wijziging toegestaan” geen betekenis meer toekomt. Van een onlosmakelijke samenhang tussen het bouwvlak en de hiervoor genoemde aanduidingen geven de plankaart, de legenda noch de voorschriften blijk. Met het vervallen van de aanduiding “woning na wijziging toegestaan” is de betekenis van de in het bouwvlak aangebrachte arcering waarmee deze aanduiding werd gevisualiseerd, komen te vervallen, maar is het bouwvlak zelf blijven bestaan. Het bouwvlak kan, gelet op de planregels, worden bebouwd ten behoeve van de bestemming “agrarische doeleinden met landschappelijke waarden” en voor zover deze bestemming dat toelaat. Voor haar oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD7395. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de SAOZ er terecht vanuit is gegaan dat op het onderhavige perceel een bouwvlak ligt. Het betoog van eisers faalt dus.
8.1
Eisers stellen verder dat verweerder het advies van de SAOZ ook niet heeft kunnen volgen omdat daarin geen aandacht is besteed aan de vraag welke bouwmogelijkheden er voor het perceel gelden in het geval moet worden uitgegaan van een agrarisch bouwvlak. Ook dit betoog faalt. Uit het advies volgt immers dat de SAOZ bij de planvergelijking is uitgegaan van de mogelijkheid om binnen het bouwvlak ten behoeve van de op het perceel rustende bestemming “agrarische doeleinden met landschappelijke waarden” bedrijfsgebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven op te richten. De rechtbank ziet in de stelling van eisers, in samenhang met hetgeen in de planvoorschriften is bepaald, geen grond voor het oordeel dat de uitleg van de SAOZ onjuist is.
8.2
Met de stelling van eisers dat aan het bouwvlak geen bebouwingsklasse is gekoppeld, hetgeen door verweerder ter zitting is erkend, kunnen eisers niet bereiken wat zij daarmee beogen. Immers, nu aan het bouwvlak geen bebouwingsklasse is gekoppeld, gelden voor de bebouwing in dit bouwvlak op grond van het bestemmingsplan geen beperkingen voor wat betreft goothoogte, bouwhoogte en dakhelling. De stelling van eisers leidt er derhalve in elk geval niet toe dat zij in een nadeliger positie zijn geraakt als die waarvan het SAOZ is uitgegaan bij de planvergelijking.
9.
Gelet op hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op de door de SOAZ gemaakte planvergelijking. Verweerder heeft het verzoek om een planschadevergoeding dan ook terecht afgewezen.
10.
Het beroep is ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, mr. B. Liefting-Voogd en
mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.