200708429/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2698 van de rechtbank Zutphen van 18 oktober 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Voorst.
Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft de raad van de gemeente Voorst (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, hem alsnog ontvangen in zijn verzoek om vergoeding van planschade en dit verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 december 2007.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door G.N.J. van den Belt, makelaar en taxateur, is verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De behandeling van het onderzoek is voortgezet op 3 juli 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door G.N.J. van den Belt, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. B. Looijen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang en voor zover van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] was ten tijde van belang eigenaar en bewoner van de woning aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het woonperceel). Hij heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd schade te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening Burgemeester van der Feltzweg" (hierna: de herziening), op grond waarvan volgens hem de bouw van een extra woning op een perceel tussen het woonperceel en de woning aan de [locatie 2] (hierna: het naastgelegen perceel) planologisch mogelijk is gemaakt.
2.4. De gemeenteraad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Sargas Planschadeadvies (hierna: Sargas). Deze heeft in een advies van 12 mei 2006 (hierna: het Sargas-advies) voor het naastgelegen perceel een planvergelijking gemaakt tussen de herziening en het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" (hierna: het bestemmingsplan), dat door de gemeenteraad op 30 juni 1997 is vastgesteld en door het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) bij besluit van 17 februari 1998 gedeeltelijk is goedgekeurd. Volgens het Sargas-advies maakte het naastgelegen perceel ingevolge de plankaart van het bestemmingsplan deel uit van een bestemmingsvlak met de bestemming "Woondoeleinden" (hierna: het bestemmingsvlak "Woondoeleinden") met de aanduiding "W, 15, 3" en heeft het college onder meer goedkeuring onthouden aan de voorschriften voor die bestemming. Uit het besluit van het college van 17 februari 1998 volgt volgens Sargas dat de aanduiding "W, 15, 3" op de plankaart op de peildatum onherroepelijk was, zodat niet kan worden teruggevallen op het vorige planologische regime. Op grond van de planvergelijking komt Sargas tot de conclusie, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat ingevolge het bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak "Woondoeleinden" 15 woningen mochten worden gebouwd en dat daarbinnen ingevolge de herziening 16 woningen mogen worden gebouwd. Sargas heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] door deze wijziging geen planologisch nadeel lijdt, omdat op de plankaart binnen het bestemmingsvlak "Woondoeleinden" voor de 15 toegestane woningen geen aparte bouwvlakken waren aangeduid en daarom ook voorheen een woning op het naastgelegen perceel had mogen worden gebouwd. Dat op de peildatum ter plaatse reeds 15 woningen aanwezig waren, is volgens Sargas voor de planvergelijking niet van belang, omdat dit de feitelijke situatie betreft en omdat bij het bepalen van de maximale invulling van het oude planologische regime rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat bestaande bebouwing door bijvoorbeeld een ramp of door sloop teniet kan gaan, waarna herbouw op het naastgelegen perceel mogelijk zou zijn geweest. De gemeenteraad heeft dit standpunt overgenomen en het Sargas-advies aan zijn besluit van 16 oktober 2006 ten grondslag gelegd.
2.5. [appellant] betwist het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat Sargas van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan en dat de gemeenteraad het Sargas-advies daarom aan het besluit van 16 oktober 2006 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.6. Het betoog slaagt. Het college heeft bij het besluit van 17 februari 1998 onder meer aan artikel 8, de leden A, B, C, D en F van de voorschriften van het bestemmingsplan goedkeuring onthouden. In artikel 8, lid A, onder 1, van het vastgestelde bestemmingsplan was onder meer bepaald dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 vrijstaande woning is toegestaan, tenzij anders op de kaart is aangegeven. Nu aan die bepaling goedkeuring is onthouden, wordt in de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan niet verwezen naar de aanduiding "W, 15, 3" op de plankaart voor het bestemmingsvlak "Woondoeleinden". Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van 11 februari 2004 in zaak <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200303347/1&verdict_id=6448&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200303347/1&utm_term=200303347/1">200303347/1</a>, van 21 juli 2004 in de zaken <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200304911/1&verdict_id=7895&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200304911/1%20en%20200304880/1&utm_term=200304911/1">200304911/1 en 200304880/1</a>, en van 8 december 2004 in zaak <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200402255/1&verdict_id=9075&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200402255/1&utm_term=200402255/1">200402255/1</a>) komt aan die aanduiding daarom geen betekenis toe. Nu Sargas bij de planvergelijking aan die aanduiding betekenis heeft gehecht en ervan uit is gegaan dat ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak "Woondoeleinden" maximaal 15 woningen mochten worden gebouwd, is zij van een onjuiste planvergelijking uitgegaan en had de gemeenteraad het Sargas-advies daarom niet aan het besluit van 16 oktober 2006 ten grondslag mogen leggen. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
2.7. De Afdeling zal thans onderzoeken of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2006 in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het college heeft bij besluit van 17 februari 1998 onder meer goedkeuring onthouden aan alle relevante voorschriften voor de bestemming "Woondoeleinden" en, zoals is gebleken uit een ter zitting getoonde, door het college gewaarmerkte, plankaart van het bestemmingsplan, goedkeuring verleend aan het bestemmingsvlak "Woondoeleinden" op de plankaart. Dit betekent dat alleen nog aan de naam van de bestemming "Woondoeleinden" juridische betekenis toekomt. Hieruit volgt dat ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak "Woondoeleinden" in beginsel een onbeperkt aantal woningen planologisch was toegestaan. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan was de bouw van een nieuwe woning op het naastgelegen perceel derhalve, evenals ingevolge de herziening, planologisch toegestaan. Daaraan stond, zo volgt uit het Sargas-advies, ook de gemeentelijke bouwverordening niet in de weg. De herziening houdt dan ook geen wijziging in van het voor het naastgelegen perceel geldende planologische regime. [appellant] is daarom door het van kracht worden van de herziening niet in een planologisch nadeliger situatie geraakt, waardoor hij schade lijdt of zal lijden die voor vergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO in aanmerking kan komen.
2.8. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant] bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit van 16 oktober 2006 wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigen. De Afdeling ziet, gelet op hetgeen in 2.7. is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2006 geheel in stand te laten. De gemeenteraad hoeft geen nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar te nemen.
2.9. De gemeenteraad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in verband met het verschijnen van [appellant] ter zitting op 3 juni 2008 te worden veroordeeld. Van overige proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 oktober 2007 in zaak nr. 06/2698;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de gemeenteraad van 16 oktober 2006, kenmerk 2005-4813;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de gemeenteraad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 491,30 (zegge: vierhonderdeenennegentig euro en dertig cent); het dient door de gemeente Voorst aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Voorst aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Roelfsema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008