ECLI:NL:RBNHO:2014:4985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
15/710868-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling op Bonaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van geweldpleging op het eiland Bonaire. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag op slachtoffer 1 en zware mishandeling van slachtoffer 2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 13 mei 2014 heeft de officier van justitie, mr. drs. S.C.M. Wildemors, gevorderd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit tegen slachtoffer 2, maar tot bewezenverklaring van de feiten tegen slachtoffer 1 en het subsidiair ten laste gelegde feit tegen slachtoffer 2.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 9 maart 2012, tijdens een gesprek over een huurachterstand, de verdachte in een woede-uitbarsting slachtoffer 2 meerdere keren in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus en hersenschudding. Slachtoffer 1, die probeerde in te grijpen, werd door de verdachte met geweld tegen een muur gegooid en haar hoofd werd meermalen tegen een bankje geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een hersenschudding en een scheurwond die met zestien hechtingen moest worden behandeld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als overtuigend beschouwd en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710868-12 (P)
Uitspraakdatum: 27 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. S.C.M. Wildemors en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E van Reydt, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te het eiland Bonaire ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt, en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen de punt van een tafel, althans tegen een tafel heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te op het eiland Bonaire aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een zware hersenschudding), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer 1] opzettelijk met haar hoofd meermalen, althans eenmaal, tegen een tafel te slaan e/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met de vuist) in het gezicht te stompen, althans tegen het hoofd te slaan;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te op het eiland Bonaire ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen de punt van een tafel, althans tegen een tafel, heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] tegen een (stenen) muur heeft gegooid en/of meermalen, althans eenmaal met de vuist in het
gezicht heeft gestompt, althans tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Uiterst Subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te op het eiland Bonaire opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal met de vuist heeft gestompt, althans heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] tegen een muur heeft gegooid en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] met haar hoofd tegen een tafel heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te op het eiland Bonaire aan een persoon genaamd
[slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met de vuist in het gezicht te stompen, althans te slaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te op het eiland Bonaire ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de vuist in het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gestompt, althans heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te op het eiland Bonaire opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen (met kracht) in het gezicht heeft gestompt, althans geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde.
3.2 Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair ten laste is gelegd, nu een gebroken neus die zonder restverschijnselen is genezen niet aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 subsidiair [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gaan op 9 maart 2012 op Bonaire naar het appartement dat verdachte van [slachtoffer 2] huurt. Zij willen met verdachte praten over een huurachterstand. [2] Tijdens het gesprek wordt verdachte boos. [3] [slachtoffer 2] zegt tegen verdachte dat hij rustig moet blijven en dat ze over de huurachterstand moeten praten [4] . Verdachte geeft een klap tegen zijn computer [5] en loopt naar buiten. [slachtoffer 2] loopt hem achterna [6] , pakt de arm van verdachte en zegt tegen verdachte dat hij een grote huurachterstand heeft en uit het huis moet [7] . Bij de woordenwisseling die daarop volgt zegt [slachtoffer 2] dat verdachte een oplichter en een fraudeur is [8] . Hierop wordt verdachte weer boos en slaat verdachte met zijn vuist krachtig in het gezicht van [slachtoffer 2]. [9] [slachtoffer 2] raakt als gevolg van deze klap gedesoriënteerd, hij voelt pijn in zijn gezicht [10] en er stroomt bloed uit zijn neus. [11] Hij zakt in elkaar [12] . Vervolgens slaat verdachte hem nogmaals meerdere keren met kracht in het gezicht. [13] [slachtoffer 1] is verdachte en [slachtoffer 2] naar buiten gevolgd, ziet dat verdachte [slachtoffer 2] slaat en dat [slachtoffer 2] klem zit in een hoek, geen kant op kan en dat verdachte voor hem staat. Zij gaat achter verdachte staan, pakt hem bij zijn haren en roept dat hij moet ophouden. Ze probeert om verdachte van [slachtoffer 1] af te halen [14] en trekt aan het T-shirt van verdachte. [15] Verdachte slaat met zijn vuist nog tweemaal krachtig in het gezicht van [slachtoffer 2]. [16] Dan draait hij zich om, pakt [slachtoffer 1] vast en gooit haar met kracht tegen de muur. [slachtoffer 1] zakt in elkaar [17] en verdachte slaat haar een paar maal [18] met zijn vuisten in haar gezicht. Daarna pakt hij haar hoofd vast en slaat het hoofd van [slachtoffer 1] tweemaal hard tegen een bankje dat daar staat [19] . [slachtoffer 1] voelt harde pijnscheuten in haar hoofd, kan zich niet meer bewegen en ziet overal bloed liggen. [20] De schoenen van verdachte zijn na afloop besmeurd met bloed. [21]
[slachtoffer 2] loopt een gebroken neus, een hersenschudding en nekklachten op. [22] [slachtoffer 1] heeft onder meer een hersenschudding, een kneuzing van het rechteroog en een scheurwond in de behaarde hoofdhuid [23] van ongeveer tien centimeter [24] die met zestien hechtingen is gedicht. [25]
3.4. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] van zich af heeft geduwd en meerdere malen heeft geslagen, maar ontkent dat hij het hoofd van [slachtoffer 1] op een bankje heeft geslagen. De gescheurde hoofdhuid is volgens verdachte ontstaan door de punt van zijn elleboog die het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geraakt toen hij zich omdraaide.
De rechtbank overweegt het volgende. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij door verdachte hard tegen de muur is gegooid en daarna met haar hoofd tegen een bankje is geslagen door verdachte. Toen hij haar met haar hoofd tegen het bankje sloeg, heeft zij gedacht dat als hij nóg een keer zou slaan, zij dat niet zou overleven. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de medische stukken als ook door de verklaring van getuige [getuige 1].
Uit de medische verklaringen van de huisarts blijkt immers dat het geconstateerde letsel bij [slachtoffer 1] past bij het slaan met een vuist in het gezicht en ook bij het slaan van het hoofd tegen een harde ondergrond. Ook de waarnemingen van verbalisant [verbalisant] van het hoofdletsel van [slachtoffer 1] duiden erop dat er tegen en met het hoofd van [slachtoffer 1] is geslagen en dat de verwonding boven op het hoofd is ontstaan mogelijk doordat het hoofd met kracht op een harde ondergrond is gekomen. De verklaringen van [slachtoffer 1] worden daarnaast bevestigd door de getuige [getuige 1], die heeft gezien hoe verdachte het hoofd van [slachtoffer 1] pakte en haar hoofd op de hoek van dat bankje beukte. Dat het vastgestelde letsel zou zijn veroorzaakt door de elleboog van verdachte, die, zoals hij zelf heeft verklaard, bij het wegdraaien het hoofd van [slachtoffer 1] zou hebben geraakt, vindt dan ook zijn weerlegging in de gekozen bewijsmiddelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. De rechtbank acht bewezen dat verdachte, door op het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan of te stompen en haar hoofd meermalen tegen een bank te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor [slachtoffer 1] van het leven zou kunnen beroven. In de geschetste omstandigheden moest verdachte rekening houden met de geenszins denkbeeldige kans dat hij door te stompen op en te slaan met het hoofd tegen het bankje de schedel en de hersens van [slachtoffer 1] zou inslaan, met alle fatale gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder dergelijke omstandigheden dan ook sprake van een poging tot doodslag op Jolanda [slachtoffer 1], hetgeen onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
3.5. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] meerdere malen heeft geslagen.
Op grond van alle hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat het voor de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen. Uit de medische verklaringen van de huisarts blijkt dat het geconstateerde letsel bij [slachtoffer 2] ook past bij het slaan met een vuist in het gezicht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. De rechtbank acht bewezen dat verdachte, door meermalen in het gezicht van [slachtoffer 2] te stompen en te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. In de geschetste omstandigheden moest verdachte rekening houden met de geenszins denkbeeldige kans dat hij door tegen het hoofd te stompen en te slaan [slachtoffer 2] ernstig zou verwonden doordat hij hierbij bijvoorbeeld een oog beschadigde of een bloeding in de hersenen veroorzaakte, met alle gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder dergelijke omstandigheden dan ook sprake een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2], hetgeen onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Primair
hij op 9 maart 2012 op het eiland Bonaire ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt, en vervolgens meermalen met kracht het hoofd van die [slachtoffer 1] tegen de punt van een tafel, althans tegen een tafel heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
Subsidiair
hij op 9 maart 2012 op het eiland Bonaire ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht met de vuist in het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gestompt, althans heeft geslagen, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1 Beroep op noodweer(exces)
Er was volgens verdachte en zijn raadsman sprake van een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door aangevers, waartegen verdachte zich mocht verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Derhalve was sprake van noodweer(exces), aldus de raadsman van verdachte, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
5.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weg liep bij een zakelijk geschil en niet van een geweldssituatie, waardoor er geen sprake is geweest van wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf.
5.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient sprake te zijn van een noodzakelijke verdediging van (onder meer) zijn eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Deze verdediging moet voorts voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen niet blijkt dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een dreigend gevaar daarvoor. Een buurvrouw, de getuige [getuige 1], heeft geschreeuw gehoord dat uit de appartement van verdachte kwam en ziet kort daarop verdachte en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] er uit komen. [getuige 1] heeft ook de daarop volgende gewelddadige handelingen gezien. [getuige 1] heeft op 9 maart 2012 verklaard dat zij, nadat [slachtoffer 2] zei dat verdachte een oplichter en een fraudeur was, zag dat verdachte “gigantisch op [slachtoffer 2] in begon te meppen”. Tegenover de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer 2] verdachte op dat moment niet meer vasthad, dat verdachte een waas voor zijn ogen kreeg en dat zij verbijsterd was hoe iemand in een fractie van een seconde zo uit zijn dak kon gaan. De rechtbank leidt hieruit af dat het verdachte was die is begonnen met het gebruik van geweld. De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake was van het onrechtmatig beperken van de bewegingsvrijheid van verdachte danwel dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer 2]. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake geweest van een situatie waarin verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
Wat betreft de gestelde (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer 1] en de stelling dat verdachte zich hiertegen mocht verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan, overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 1] ziet hoe verdachte haar man slaat, terwijl hij klem zit in een hoek, geen kant op kan en verdachte voor hem staat. Verdachte blijft [slachtoffer 2] slaan, ook als deze gedesoriënteerd op de grond ligt. [slachtoffer 1] probeert vervolgens door het trekken aan het shirt en de haren van verdachte hem van [slachtoffer 2] af te houden. Het vastpakken van het shirt van verdachte door [slachtoffer 1] vormde naar het oordeel van de rechtbank evenmin een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte. Integendeel, de rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 2] door verdachte, waardoor juist voor [slachtoffer 1] de noodzaak tot verdediging ontstond. Door te trekken aan de haren en het shirt van verdachte voldoet de verdediging van [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, hetgeen van de handelingen van verdachte niet kan worden gezegd. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, op grond waarvan er voor verdachte noodzaak tot verdediging bestond.
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer dat er sprake is geweest van noodweerexces. Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet gesproken kan worden van een noodweersituatie, moet ook het beroep op noodweerexces in dit geval falen. Niet gebleken is van enige ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door één van de aangevers.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte de gewelddadige confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft proberen te vermijden en dat ook indien het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen, dit straf mitigerend dient te werken. Daarbij komt dat verdachte Bonaire heeft moeten verlaten en hij op Bonaire reeds een aantal weken in voorlopige hechtenis heeft gezeten waardoor hij gelet op de detentieomstandigheden aldaar in zoverre al zwaar is gestraft.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het reclasseringsrapport d.d.
29 maart 2013 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn op 9 maart 2012 op Bonaire naar de woning die verdachte van hen huurde gegaan omdat zij met verdachte wilden spreken over een huurachterstand. Dit gesprek is vervolgens volledig uit de hand gelopen en verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer grof geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] door hem verschillende malen in het gezicht te stompen en te slaan, waardoor [slachtoffer 2] onder meer een gebroken neus en een hersenschudding opliep. Toen [slachtoffer 1] haar man te hulp wilde schieten, heeft verdachte gepoogd om haar van het leven te beroven door [slachtoffer 1] meermalen in haar gezicht te stompen en te slaan en vervolgens, toen [slachtoffer 1] op de grond lag, haar hoofd vast te pakken en hiermee tweemaal tegen een bankje te slaan. [slachtoffer 1] kreeg hierdoor onder meer eveneens een hersenschudding en een hoofdwond van 10 centimeter, die later met zestien hechtingen is gedicht.
Gelet op het letsel dat ontstaan is door het buitensporige geweld dat verdachte heeft toegepast, ook nog nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] beiden al op de grond lagen en [slachtoffer 2] door de vuistslagen gedesoriënteerd was, acht de rechtbank de opmerkingen van verdachte dat hij “gedoseerd geslagen heeft om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit te schakelen” en “dat er van een mug een olifant wordt gemaakt” totaal misplaatst. Door de werkgever van verdachte is verklaard dat verdachte door het dolle heen was en voorts dat verdachte, net als hijzelf, aan vechtsport doet. Een buurvrouw die van het feit getuige was heeft verklaard dat verdachte volledig door het lint ging. Zowel beide slachtoffers als verdachte mogen van geluk spreken dat de gevolgen voor beide slachtoffers niet nog veel ernstiger zijn. Het had voor de slachtoffers, bij wie verdachte het voornamelijk gemunt had op het hoofd, hetgeen een uiterst kwetsbare plek is, gemakkelijk slechter kunnen aflopen. Dergelijk gewelddadig gedrag is bovendien zeer bedreigend voor omstanders die daar ongewild getuige van zijn en het versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig lichamelijke en psychische klachten ondervinden. Dit volgt ook uit de toelichting van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn houding ervan blijk gegeven heeft het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken. De rechtbank heeft bij het bepalen van haar straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten dateren uit maart 2012.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5740,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Een aanzienlijk deel van de vordering heeft betrekking op letsel aan de voet. De rechtbank is van oordeel dat letsel aan de voet echter geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit is en daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade schattenderwijs en in redelijkheid vast te stellen tot een bedrag van
€ 125,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 primair bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2251,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade schattenderwijs en in redelijkheid vast te stellen tot een bedrag van € 125,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 1500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 5, 36f, 45, 57, 287, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (zegge: vijftien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 2625,00, bestaande uit € 125,00 voor de materiële en
€ 2500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2625,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 36 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1625,00, bestaande uit € 125,00 voor de materiële en
€ 1500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1625,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C.M. Swinkels, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2014.
Mr. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor getuige
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2013, proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2013.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2013, proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2013, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 maart 2012 en 23 januari 2014.
7.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 maart 2012
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 maart 2012.
9.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d.
10.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d. 9 maart 2012.
11.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 maart 2012.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2013, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 maart 2012.
13.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2014.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2013, proces-verbaal van 2e verhoor verdachte d.d. 13 maart 2012.
16.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012.
17.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor getuige
18.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d.
19.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012, proces-verbaal van verhoor getuige
20.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2012.
21.Proces-verbaal van aanhouding binnen heterdaad d.d. 9 maart 2012.
22.Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring over [slachtoffer 2], opgemaakt door huisarts J.I. Schräder d.d. 16 maart 2012.
23.Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring over [slachtoffer 1], opgemaakt door huisarts J.I. Schräder d.d. 16 maart 2012.
24.Proces-verbaal d.d. 16 maart 2012.
25.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d. 9 maart 2012.