In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderwijsinstelling, en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen omzetbelasting. Eiseres had een naheffingsaanslag van € 169.943 en heffingsrente van € 11.253 ontvangen over de jaren 2009 tot en met 2011, en daarnaast ook naheffingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013. De inspecteur handhaafde deze aanslagen na bezwaar, waarop eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en een andere stichting, [D], een samenwerkingsovereenkomst hadden gesloten waarin afspraken waren gemaakt over de kosten van een gezamenlijk bedrijfsbureau. Eiseres stelde dat de kosten die zij aan [D] had doorberekend, als kosten voor gemene rekening moesten worden aangemerkt, waardoor zij geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn. De inspecteur betwistte dit en stelde dat eiseres omzetbelasting verschuldigd was over de doorberekende kosten.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van kosten voor gemene rekening, omdat de samenwerkingsovereenkomst niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de kosten daadwerkelijk volgens een verdeelsleutel waren verdeeld en dat het risico van de kosten gelijkelijk tussen de partijen was verdeeld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslagen, waardoor eiseres omzetbelasting verschuldigd bleef over de ontvangen betalingen van [D].