In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2014, gaat het om een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Jansen. Eiser heeft in eerste instantie een toeslag van € 5.551,66 ontvangen voor het uitrijden van ruige stalmest op 39,94 hectare van zijn percelen voor agrarisch natuurbeheer. Echter, na een bezwaarprocedure heeft verweerder het eerdere besluit gedeeltelijk herroepen en goedgekeurd dat 46,67 hectare subsidiabel is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een herziening van het besluit op 15 februari 2013, waarbij eiser recht kreeg op toeslag voor 46,48 hectare.
Tijdens de zitting op 18 februari 2014 is het beroep van eiser behandeld, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende belang heeft bij de beoordeling van het besluit van 15 februari 2013, maar dat hij geen belang meer heeft bij het besluit van 20 februari 2012, waardoor dat beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 487,-.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de omvang van de beheereenheden correct heeft vastgesteld en dat eiser geen voldoende onderbouwde argumenten heeft aangedragen om de beslissing van verweerder te weerleggen. Het beroep tegen het besluit van 15 februari 2013 is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en een afschrift naar de betrokken partijen verzonden, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.