ECLI:NL:RBNHO:2014:4613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_411 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake berekening wettelijke rente door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 12 mei 2014, wordt de zaak behandeld tussen eiser, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Jansen. De zaak betreft een geschil over de berekening van wettelijke rente die door verweerder aan eiser in rekening is gebracht. Eiser heeft in totaal € 358,59 aan wettelijke rente moeten betalen, maar heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van dit bedrag. Verweerder heeft op 23 november 2012 een herzien besluit genomen, waarbij eiser een bedrag van € 17,99 is gecrediteerd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 6 december 2012, waarin de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn verklaard.

Tijdens de zitting op 18 februari 2014 zijn eiser en zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er onduidelijkheden zijn over de data van verrekening van de bedragen die door eiser zijn betaald. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd is en dat het gebrek in het besluit hersteld moet worden. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen, hetzij met een aanvullende motivering, hetzij met een nieuwe beslissing op bezwaar.

De rechtbank heeft verder bepaald dat als verweerder geen gebruik maakt van deze gelegenheid, hij dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank moet meedelen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, inclusief de beslissing over proceskosten en griffierecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak, maar hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met de (eventuele) einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/411

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser
(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en
het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser € 358,59 wettelijke rente in rekening gebracht.
Bij besluit van 23 november 2012 is het besluit van 6 september 2012 herzien en wordt eiser gecrediteerd inzake teveel betaalde wettelijke rente met een bedrag van € 17,99.
Bij besluit van 6 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 6 september 2012. Voor zover de bezwaren gericht zijn tegen het besluit van 23 november 2012 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014.
Eiser en zijn echtgenote zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Dit beroep is behandeld met de volgende beroepszaken tussen deze partijen: HAA 12/1352, HAA 12/4841, HAA 12/4842, HAA 12/5558, HAA 13/1939, HAA 13/3625, HAA 13/5174, HAA 12/5241 en HAA 12/5242.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 23 september 2011 heeft verweerder € 23.406,48 teruggevorderd vanwege ten onrechte uitgekeerde subsidie. De betaling van deze factuur, onder nummer 311756, diende te geschieden uiterlijk 8 november 2011.
2.
Eiser heeft een betalingsregeling getroffen met verweerder en in dat kader op 19 oktober 2011, 28 november 2011, 16 december 2011, 17 januari 2012, 20 februari 2012, 1 maart 2012, 27 april 2012, 30 mei 2012 en 29 juni 2012 € 1.950,- overgemaakt en op 29 juni 2012 € 295,- (in totaal: € 17.845,-). Op 26 juni 2012 heeft verweerder € 935,47 verrekend, op 3 juli 2012 € 3.982,78 en op 27 juli 2012 € 643,23. Daarmee heeft eiser factuur 311756 op 27 juli 2012 volledig voldaan.
3.
Verweerder heeft aan het thans bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser een bedrag van € 340,60 aan wettelijke rente verschuldigd is over de hoofdsom van de terugvordering van de subsidie, vanaf 8 november 2011 tot 27 juli 2012.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 80, tweede lid van Verordening EG 1122/2009.
4.
Eiser betwist de data van verrekening van de bedragen van € 935,47 en € 3.982,72 en de gevolgen daarvan voor de in geding zijnde berekening van de wettelijke rente. In dat verband heeft eiser onder meer opgemerkt dat de verrekening van het eerstgenoemde bedrag pas heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012 naar aanleiding van een beslissing op bezwaar die reeds op 20 februari 2012 was genomen. Dat die beslissing geen financiële clausule bevatte was ten onrechte en dient in dit verband niet voor zijn rekening te komen.
5.
Ook na toelichting ter zitting is het voor de rechtbank onvoldoende inzichtelijk waarom het bedrag van € 935,47 eerst per 26 juni 2012 is meegenomen in de renteberekening. Zoals immers verweerder heeft betoogd in de zaak betreffende de toeslag ruige stalmest waarop dit bedrag ziet, kon eiser aan de hand van de betreffende beslissing op bezwaar zelf eenvoudig uitrekenen op welk bedrag hij naar aanleiding daarvan nog aanspraak kon maken. Niet valt dan ook in te zien waarom genoemd bedrag niet dadelijk door verweerder met de nog uitstaande hoofdsom kon worden verrekend. Met betrekking tot het bedrag van € 3.982,72 valt evenmin zonder nadere toelichting in te zien waarom de verrekendatum niet gelijk is of kan zijn aan de datum van de beslissing dat eiser aanspraak kon maken op dit bedrag. Het enkele feit dat de facturen inzake tot verrekening nog niet waren uitgegaan kan er, naar het oordeel van de rechtbank, niet toe leiden dat de kosten daarvan – in de vorm van een latere verrekening van de betreffende bedragen – voor rekening van eiser zouden komen. Het besluit komt dan ook vanwege dit motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking.
6.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
9.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.