In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Jansen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een subsidie in het kader van het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer (SNL), maar deze aanvraag werd door verweerder gedeeltelijk afgewezen. Eiser had op 27 november 2012 een aanvraag ingediend voor botanische weidegrond, die later werd aangevuld met extra beheereenheden en een wijziging van de oppervlakten. Verweerder stelde echter dat de wijziging van de oppervlakten niet kon worden meegenomen in de beoordeling, omdat deze na de openstellingsperiode was ingediend en er geen evidente misslagen waren.
Tijdens de zitting op 18 februari 2014 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de door verweerder gehanteerde oppervlakten niet klopten en dat hij recht had op een grotere subsidie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht de wijziging van de aanvraag buiten beschouwing heeft gelaten, omdat deze na de deadline was ingediend. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser niet voldoende onderbouwde argumenten had aangedragen om de beslissing van verweerder te weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde en dat de aanvraag niet kon worden aangepast na de openstellingsperiode. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 mei 2014, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.