ECLI:NL:RBNHO:2014:4088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
HAA 13/3396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van den Beldt, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. In de uitspraak op bezwaar van 22 december 2011 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, maar verzuimd om een beslissing te nemen op het verzoek om proceskostenvergoeding. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen een latere beschikking van 12 juli 2013, waarin verweerder een forfaitaire proceskostenvergoeding heeft toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beschikking van 12 juli 2013 een samenhangend besluit is waartegen geen zelfstandig bezwaar of beroep openstaat, zoals bepaald in artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien is een tweede uitspraak op bezwaar in het wettelijk systeem van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) niet mogelijk. De rechtbank concludeerde dat de beschikking van 12 juli 2013 geen voor bezwaar vatbare beschikking is en dat het beroep van eiser tegen deze beschikking niet-ontvankelijk is.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat, voor zover het beroepschrift van eiser moet worden gezien als gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 22 december 2011, dit beroep ook niet-ontvankelijk is omdat het na de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. De rechtbank heeft geen feiten of omstandigheden vastgesteld die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3396

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2014 in het geding tussen

[x]te [z], eiser,
gemachtigde: mr. J. van den Beldt,
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.

13/3396
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 12 juli 2013 eiser een forfaitaire vergoeding van proceskosten toegekend. Eiser heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2014. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen A. de Groot en J.G.A. de Ruiter.

Feiten

Verweerder heeft met dagtekening 19 april 2010 aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Eiser heeft (onder meer) tegen deze belastingaanslag bezwaar gemaakt en verzocht om een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. Bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2011 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard en de navorderingsaanslag vernietigd. In deze uitspraak op bezwaar heeft verweerder nagelaten een beslissing te geven op het verzoek om een kostenvergoeding. Eiser heeft niet binnen de wettelijke termijn beroep ingesteld. Bij brief van 19 april 2013 heeft eiser aan verweerder medegedeeld dat in de uitspraak op bezwaar niet was gereageerd op het verzoek om een kostenvergoeding en heeft hij alsnog verzocht om een vergoeding tot het bedrag van de werkelijke kosten. Bij de thans bestreden beschikking van 12 juli 2013 heeft verweerder eiser een forfaitaire kostenvergoeding toegekend en tegen deze beschikking heeft eiser beroep ingesteld.

Geschil en beoordeling

1.
Allereerst is in geschil het antwoord op de vraag of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen. Indien wordt geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, is de hoogte van de kostenvergoeding in geschil.
2.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschikking van 12 juli 2013 een (aanvulling op de) uitspraak op bezwaar betreft waartegen beroep open staat. Immers in de uitspraak op bezwaar van 22 december 2011 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van kosten niet afgewezen maar nagelaten op dat punt uitspraak op bezwaar te doen.
2.2.
De rechtbank volgt deze redenering niet. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2.1 en verder van het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/02872, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:HR:2013:1797, overweegt de rechtbank dat aangenomen moet worden dat de beschikking tot het al dan niet vergoeden van kosten op grond van het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een samenhangend besluit is waartegen geen zelfstandig bezwaar of beroep openstaat.
2.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat een tweede uitspraak op bezwaar in het wettelijk systeem van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) in samenhang bezien met de Awb niet mogelijk is. De beschikking van 12 juli 2013 waarbij aan eiser een proceskostenvergoeding is toegekend is dan ook geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Awr waartegen beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld en kan ook niet op grond van enige andere wettelijke bepaling als zodanig worden aangemerkt. De beschikking van 12 juli 2013 dient dan ook aangemerkt te worden als een op grond van artikel 65 van de Awr ambtshalve genomen besluit waartegen geen beroep open staat. Het beroep van eiser tegen de beschikking van 12 juli 2013 is dan ook niet-ontvankelijk.
3.
Voor zover het door de rechtbank op 27 juli 2013 ontvangen beroepschrift van eiser moet worden geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 22 december 2011, is het beroep evenmin ontvankelijk omdat het na de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroep niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
4.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard en komt de rechtbank niet toe aan de vraag of er reden is een hogere kostenvergoeding toe te kennen dan het forfaitair berekende bedrag.
5.
Bij deze uitkomst van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in tegenwoordigheid van
E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.