ECLI:NL:RBNHO:2014:3903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
HAA 14/82 en HAA 14/1255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouw van 52 woningen in Havengebied Zaandam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2014 uitspraak gedaan over een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van 52 woningen in het Havengebied te Zaandam. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning aan een derde partij, stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de parkeercapaciteit en de gevolgen voor de woonomgeving. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de Crisis- en herstelwet (Chw) niet van toepassing is. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep van eiseres ontvankelijk was, maar dat de argumenten tegen de vergunning niet opgingen. De voorzieningenrechter heeft de motivering van de gemeente voor de vergunning als voldoende onderbouwd beschouwd en oordeelde dat de parkeerovereenkomst en de plannen voor extra parkeerplaatsen in de buurt redelijk waren. Ook de zorgen van eiseres over schaduw en zonlicht werden niet gegrond bevonden, aangezien de lichte TNO-norm werd nageleefd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de procedure correct was gevolgd en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/82 en HAA 14/1255
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.J. van Rijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. F.P. Brouwer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij],te [plaatsnaam]
(gemachtigde: mr. J.C. van Oosten)

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik voor de bouw van 52 woningen op de locatie Havenbuurt te Zaandam.
Bij besluit van 21 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor derde-partij is verschenen [naam], bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
[derde partij] heeft op 16 mei 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van 52 woningen in het Havengebied te Zaandam. Het project bestaat uit de sloop van 56 woningen en de bouw van 52 woningen, verdeeld over zeven bouwblokken gelegen aan [adressen] Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Verweerder heeft met toepassing van de parkeernormen uit de Parkeernota 2009 de extra parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan vastgesteld op 31 parkeerplaatsen. Op 6 juni 2013 heeft verweerder met [derde partij] een parkeerovereenkomst gesloten, inhoudende dat verweerder 31 openbare parkeerplaatsen zal realiseren in het plangebied tegen betaling door [derde partij] van een bedrag van in totaal € 91.601,59.
2.
Verweerder heeft bij besluit van 11 juni 2013 aan [derde partij] met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 20, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van artikel 4, eerste en derde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
3.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Ontvankelijkheid
4.
[derde partij] voert aan dat op het bestreden besluit de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is, omdat het de bouw betreft van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, Chw juncto onderdeel 3.1, bijlage I, Chw. Als gevolg hiervan is het op grond van artikel 1.6, tweede lid, Chw niet mogelijk om een pro formaberoepschrift aan te vullen na afloop van de initiële beroepstermijn. Ingevolge artikel 1.6a Chw is het mogelijk niet om nog nadere gronden in te dienen. Dat betekent dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is.
5.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, Chw is afdeling 2 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke infrastructurele projecten.
Onderdeel 3.1 van bijlage I, Chw betreft, voor zover relevant, een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
6.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 20, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor planologisch strijdig gebruik. Om die reden valt de omgevingsvergunning niet onder het bereik van onderdeel 3.1 van bijlage I, Chw. Gesteld noch gebleken is dat de Chw op een andere grond van toepassing is op de verleende omgevingsvergunning. Het betoog van [derde partij] faalt.
7.
Het beroep van eiseres is ontvankelijk.
Bevoegdheid verweerder
8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het besluit om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen een bevoegdheid van - in dit geval – verweerder betreft, waarbij het beleidsvrijheid heeft. De voorzieningenrechter dient dat besluit terughoudend te toetsen (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17 april 2013, LJN: BZ7700).
Parkeren
9.
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de parkeercapaciteit. Er is geen parkeerruimte beschikbaar op het eigen perceel, zodat parkeren moet plaatsvinden in de omgeving. Dit gaat ten koste van de openbare ruimte, in het bijzonder de aanwezige groenvoorziening zonder dat dit wordt gecompenseerd. Daarmee ontdoet verweerder de wijk van zijn groene karakter. Eiseres verwacht een fors verlies aan woongenot. Verkoop van haar woning zal moeilijker worden, als de woonomgeving onaantrekkelijker is geworden als gevolg van de parkeerovereenkomst.
10.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de parkeerovereenkomst een plattegrond zit met mogelijke plaatsen voor parkeren. De parkeerplaatsen worden vooral gerealiseerd door herbestraten. Het is niet de bedoeling parkeerplaatsen aan te leggen die nu bestemd zijn als plantsoen. Verder geldt in geval van het kappen van bomen in de openbare ruimte altijd een herplantplicht, zodat de groenstand behouden blijft.
11.
[derde partij] betoogt dat openbaar groen geen onderdeel uitmaakt van het zoekgebied voor de extra parkeerplaatsen. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verweerder benadrukt dat het niet de bedoeling is om parkeerplaatsen aan te leggen op plekken die nu bestemd zijn als groen.
12.
Op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Zaanstad 2008 (hierna: Bouwverordening) moet in, op of onder het gebouw of de daarbij behorende percelen worden voorzien in de uit de omvang en de bestemming van een gebouw voortvloeiende behoefte aan parkeerruimte. In de Parkeernota 2009 (hierna: de Parkeernota) zijn parkeernormen opgenomen.
Op grond van het zesde lid kan ontheffing van deze eis worden verleend in geval geen of onvoldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein te voorzien in de parkeerbehoefte.
13.
In de Parkeernota is bepaald dat de gemeente de ontheffing uitsluitend verstrekt als er zicht is op het daadwerkelijk realiseren van de openbare parkeerplaatsen binnen een termijn van 10 jaar en een zone van 1000 meter.
14.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening een bevoegdheid is van verweerder. De voorzieningenrechter dient de aanwending van deze bevoegdheid terughoudend te toetsen, in die zin dat het niet aan de voorzieningenrechter is om te bepalen om te bepalen of ontheffing moet worden verleend, maar dat de voorzieningenrechter enkel dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid deze ontheffing heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
15.
Blijkens de gedingstukken heeft een verkeersdeskundige globaal berekend hoeveel en waar extra parkeerplaatsen in de buurt van het bouwproject kunnen worden gerealiseerd. Dit is weergegeven op een plattegrond die bij de parkeerovereenkomst is gevoegd. Hoewel verweerder op dit moment niet concreet kan aanwijzen waar de extra parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, is het volgens de globale berekening van de verkeersdeskundige wel mogelijk om 31 extra parkeerplaatsen in de buurt van het bouwplan te realiseren. Niet gebleken is dat de beoogde parkeerlocaties, zoals aangegeven op de plattegrond, ten koste gaan van openbaar groen. Evenmin is gebleken dat de globale berekening voor onjuist moet worden gehouden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de parkeerplaatsen zullen worden aangelegd als na het uitvoeren van de al geplande rioolwerkzaamheden de straten worden herbestraat. Verder is in de parkeerovereenkomst vastgelegd dat verweerder binnen vijf jaar de parkeerplaatsen zal aanleggen. Deze omstandigheden in aanmerking genomen, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid ontheffing kunnen verlenen van de parkeereis. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat door de extra parkeerplaatsen een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, maar dit standpunt heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond van eiseres faalt.
Kleinschalig karakter van de wijk
16.
Eiseres voert verder aan dat de motivering voor de stedenbouwkundige toelaatbaarheid en wenselijkheid subjectief is. Het bouwplan tast juist het kleinschalige karakter van de wijk aan.
17.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de stedenbouwkundige motivering blijkt dat rekening is gehouden met het karakter van de buurt. Eiseres onderbouwt en motiveert niet waarom het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht niet zou voldoen.
18.
[derde partij] betoogt, onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie, dat het bouwplan een verbetering is voor de buurt en dat de woningen qua aard en schaal passen binnen het kleinschalige karakter van de Havenbuurt.
19.
De Stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: de welstandscommissie) heeft op 4 december 2012, 29 januari 2013 en 12 maart 2013 negatief geadviseerd over het bouwplan zoals dat toen aan haar is voorgelegd. Uit de adviezen van de welstandscommissie blijkt dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning aandacht is besteed aan de schaalgrootte van het bouwplan en de invloed daarvan op het straatbeeld. Zo heeft de welstandscommissie in december 2012 over het toenmalige bouwplan geoordeeld dat ‘de volumevergroting in combinatie met de doorgaande dakkappellen tot een onacceptabele schaalvergroting in het straatbeeld’ zou leiden. Naar aanleiding van de bevindingen van de welstandscommissie van december 2012, januari 2013 en maart 2013 is het bouwplan aangepast. De welstandscommissie heeft op 23 april 2013 positief geadviseerd over het bouwplan en geoordeeld dat het bouwblok is opgeknipt, waardoor een optimale verbinding naar de Zaan is ontstaan en dat de erfafscheidingen goed zijn opgelost zodat een volwaardige openbare ruimte is ontstaan. Eiseres heeft geen deskundigenrapporten overgelegd om voorgaande conclusies te weerleggen. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de ruimtelijke en stedenbouwkundige onderbouwing van de omgevingsvergunning niet tekort schiet. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Zon/schaduw
20.
Eiseres voert vervolgens aan dat de hoogte van het bouwplan ertoe leidt dat zij meer schaduw en minder zonneschijn zal hebben. Dat gaat ten koste van haar woongenot. Het is te gemakkelijk dat verweerder op dit punt enkel verwijst naar een planschadeprocedure.
21.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan het algemeen belang bij een vernieuwing en verbetering van de buurt meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiseres bij zonlicht, gelet op de beperkte zonlichtvermindering.
22.
[derde partij] betoogt dat de afname van de bezonning, ook al is dat voor eiseres ongewenst, gering is en dat gelet op het belang van kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw aan het bezonnigsbelang minder waarde kan worden toegekend.
23.
In de jurisprudentie wordt de lichte TNO-norm als uitgangspunt gehanteerd in die zin dat als aan de norm wordt voldaan er nog voldoende zonlicht is op een woning. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van omstandigheden waaronder verweerder niet van deze norm voor bezonning had mogen uitgaan. Verweerder heeft uit het bezonningsonderzoek, dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, de conclusie mogen trekken dat aan de lichte TNO-norm wordt voldaan. Eiseres heeft niet bestreden dat hieraan wordt voldaan. Dat leidt tot de conclusie dat er, ofschoon minder, nog voldoende zonlicht is op de woning van eiseres, zodat deze beroepsgrond faalt.
Inspraak
24.
Eiseres voert tot slot aan dat omwonenden in de voorbereidende fase niet zijn betrokken bij de veranderingen in de woonomgeving. Eiseres had graag gezien dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure was gevolgd. Op die manier had een grotere mate van rechtsbescherming gewaarborgd kunnen worden.
25.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel er meerdere bewonersavonden zijn geweest, dit geen reden is om al dan niet een vergunning te verlenen. Verweerder begrijpt niet hoe het volgen van een uitgebreide voorbereidingsprocedure had geleid tot betere rechtsbescherming. Bovendien staat het verweerder niet vrij om te kiezen voor een reguliere of een uitgebreide procedure. De te volgen procedure is door de wet imperatief voorgeschreven.
26.
[derde partij] betoogt dat het project is voorbereid met de direct betrokkenen. Zowel huurders als omwonenden zijn regelmatig geïnformeerd. Verder staat voor belanghebbenden inspraak open die de Awb en Wabo ter zake bieden. Voor een ambtshalve toepassing van afdeling 3.4 van de Awb bestond geen aanleiding.
27.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Wabo volgt welke procedure moet worden gevolgd. In dit geval, waarbij verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo een omgevingsvergunning heeft verleend, volgt uit de Wabo dat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. Vast staat dat dat ook is gebeurd. Weliswaar is het vervelend dat eiseres kennelijk een of meerdere uitnodigingen voor bewonersavonden niet heeft ontvangen en dat de klankbordgroep over de parkeerplaatsen is uitgesteld, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Deze beroepsgrond faalt.
28.
Het beroep is ongegrond.
29.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
30.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.