ECLI:NL:RBNHO:2014:3076

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_3591
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jonggehandicaptenkorting en de gevolgen van aangifte-invulling

Op 26 februari 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, een jonggehandicapte die in 2011 een WW-uitkering ontving, en de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam. Eiseres had in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2011 aangegeven dat zij recht had op een uitkering volgens de Wet Wajong, wat leidde tot een voorlopige aanslag waarin de jonggehandicaptenkorting was verrekend. Echter, bij de definitieve aanslag werd deze korting niet toegepast, wat resulteerde in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen recht had op de jonggehandicaptenkorting, omdat zij niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden. Eiseres stelde dat de vraagstelling in het aangifteprogramma haar het vertrouwen had gewekt dat zij recht had op deze korting. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele vraagstelling in het aangifteprogramma niet voldoende was om een recht op de jonggehandicaptenkorting af te leiden. De rechtbank benadrukte dat een voorlopige aanslag slechts een basis biedt voor vooruitbetalingen en niet kan worden gezien als een definitieve standpuntbepaling van de Belastingdienst.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat er geen sprake was van door de Belastingdienst gewekt vertrouwen en de heffingsrente niet ter discussie was gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. J.P.A. Boersma, in aanwezigheid van griffier E. Hoekman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3591

Uitspraak van 26 februari 2014 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[x] te [z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.490 conform de ingediende aangifte. In deze aanslag is geen rekening gehouden met de korting jonggehandicaptenkorting. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 25 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2013 het bezwaar van eiseres gericht tegen de aanslag ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft de grieven van het beroep aangevuld bij mail van 7 november 2013. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2014.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen H.S. Heijkoop en V.P. Wakkerman.

Feiten

Eiseres, geboren in [jaartal], ontving in 2011 een WW-uitkering. Zij had geen recht op een Wajong-uitkering of op ondersteuning op grond van de Wajong.
Eiseres heeft op 28 maart 2012 aangifte ib/pvv 2011 gedaan. Bij het onderdeel Heffingskortingen heeft eiseres op aangeven van haar belastingadviseur de vraag “Had u recht op een uitkering of op ondersteuning bij het vinden van werk volgens de Wet Wajong?” met “ja” beantwoord.
Verweerder heeft een voorlopige aanslag ib/pvv 2011 opgelegd conform de ingediende aangifte. In deze aanslag is rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting van € 696.
Bij de in geschil zijnde definitieve aanslag is geen rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting.

Geschil en beoordeling

In geschil is of de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de jonggehandicaptenkorting. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op grond van de wettelijke bepalingen geen recht heeft op de jonggehandicaptenkorting.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in haar aangifte ib/pvv 2011 nooit heeft aangegeven dat zij voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking komt. Zij heeft aangegeven een uitkering te ontvangen. Gelet op de bewoordingen van het aangifteprogramma heeft zij dan recht op een heffingskorting.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres bij het doen van haar aangifte ib/pvv 2011 wel degelijk heeft aangegeven dat zij voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking komt, dat deze korting middels de voorlopige aanslag ib/pvv 2011 aan eiseres is verrekend en dit vervolgens bij het opleggen van de definitieve aanslag ib/pvv 2011 is gecorrigeerd. Verweerder wijst er op dat indien bij het invullen van de aangifte onduidelijkheid bestaat over een in te vullen vraag eenvoudig door het klikken op het vraagteken nadere informatie is te verkrijgen.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op grond van de wettelijke bepalingen wel recht heeft op de algemene heffingskorting maar geen recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiseres dat door de vraagstelling in het aangifteprogramma en de daarop volgende voorlopige aanslag bij haar het vertrouwen is gewekt dat niettemin ook deze korting in mindering zou komen op de verschuldigde inkomstenbelasting.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres zich op grond van de enkele vraagstelling niet beroepen op enige verrekening van de jonggehandicaptenkorting, reeds omdat een dergelijk recht niet zonder meer afgeleid kan worden uit de in het aangifteprogramma opgenomen tekst maar slechts een gevolg is van een interne berekening op basis van de beantwoording van de gestelde vraag. Daarom kan in het midden blijven of het door eiseres gegeven antwoord, bij een strikt grammaticale uitleg van de vraag, juist is geweest.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat zij aan de voorlopige aanslag het rechtens te honoreren vertrouwen heeft ontleend dat zij in aanmerking komt voor de jonggehandicaptenkorting, gaat dit niet op. Naar het oordeel van de rechtbank schept een voorlopige aanslag slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en pleegt hij - in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke voorschriften - te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door verweerder gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag ligt een grondig onderzoek van de zijde van de belastingadministratie niet voor de hand. Ter zake van het uitbetalen van de jonggehandicaptenkorting op de voorlopige aanslag is geen sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling van verweerder. De indruk van een bewuste standpuntbepaling kan in de gegeven omstandigheden evenmin bij eiseres zijn ontstaan. Hierop bestaat slechts een uitzondering indien een belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan verweerder heeft voorgelegd en zij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aannemen dat verweerder met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vergelijk Hoge Raad 17 januari 2003, nummer 37 463, ECLI:NL:HR:2003:AF2996, onder andere gepubliceerd in BNB 2003/188). Van een dergelijke uitzondering is in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van door verweerder gewekt vertrouwen. Ook heeft hij niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld.
Met betrekking tot de beschikking heffingsrente heeft eiseres geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, ziet de rechtbank geen reden tot vermindering van de berekende heffingsrente.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Bij deze uitkomst van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in tegenwoordigheid van
E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.