ECLI:NL:RBNHO:2014:306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_4945
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor wijziging van monument ten behoeve van parkeerplaatsen in Monnickendam

Op 16 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning. De zaak betreft de gemeente Waterland, die een omgevingsvergunning heeft verkregen voor het realiseren van parkeerplaatsen aan de Leo Hordijkstraat, Willem van der Voetstraat en de Burgemeester Versteegstraat te Monnickendam. De vergunning is verleend ondanks het feit dat het project een klein deel van de monumentale vestingswallen aantast. De eisers, waaronder de Stichting Stadsraad Monnickendam, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 9 januari 2014 is vastgesteld dat de eisers niet ontvankelijk zijn, met uitzondering van de Stichting. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging door verweerder niet onredelijk is, waarbij het gebruiksbelang voor parkeerruimte zwaarder is gewogen dan het belang van behoud van het monument. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid kon afwijken van het advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, en dat de noodzaak voor extra parkeerruimte voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen monumentenzorg en gebruiksbelangen, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen niet absoluut zijn en dat de gemeente een discretionaire bevoegdheid heeft in het verlenen van omgevingsvergunningen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 13/4944 (beroep) en 13/4945 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2014 in de zaken tussen

Stichting Stadsraad Monnickendam,

[eisers]
,
allen wonende dan wel statutair gevestigd te [woonplaats],
verzoekers/eisers (hierna: eisers),
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland, verweerder
(gemachtigde: M. Suyl).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Waterland, te Waterland.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Waterland voor het realiseren van parkeerplaatsen tegenover de locaties Leo Hordijkstraat 11 tot en met 25, Willem van der Voetstraat 16 tot en met 22 en Burgemeester Versteegstraat 26 tot en met 35 te Monnickendam.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014. Eiseres [eiser] is verschenen. De Stichting Stadsraad Monnickendam is vertegenwoordigd door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
Het project, dat de wijziging van een beschermd monument tot gevolg heeft, heeft betrekking op het realiseren van parkeerplaatsen aan de Leo Hordijkstraat, Willem van der Voetstraat en de Burgemeester Versteegstraat te Monnickendam. De bestaande parkeerplaatsen aan de Leo Hordijkstraat worden vervangen door schuine parkeerplaatsen, waardoor er meer parkeerplaatsen mogelijk zijn. Aan de Willem van der Voetstraat en de Burgemeester Versteegstraat worden nieuwe langsparkeren en nieuwe haakse parkeerplaatsen aangelegd. Per saldo levert het project een toename van 34 parkeerplaatsen op. Door de realisatie van de parkeerplaatsen gaat een klein deel van (het groen van) de monumentale vestingwallen verloren.
3.
Aanvankelijk zag het project tevens op de activiteit planologisch strijdig gebruik. Omdat met ingang van 21 augustus 2013 het bestemmingsplan ‘Monnickendam Binnen de Vesting 2013’ in werking is getreden, waarmee het project volgens verweerder in overeenstemming is, wordt niet langer afgeweken van het bestemmingsplan. Voor zover het project wijzigingen aanbrengt aan de restanten van de vestingwallen, zijnde een rijksmonument, is verweerder van mening dat dat niet in de weg staat aan vergunningverlening. Daarbij is verweerder afgeweken van het negatieve advies van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) van 19 juli 2012. Aan het afwijken van dit advies heeft verweerder ten grondslag gelegd dat door een toename van het autobezit binnen de vesting op diverse plaatsen niet langer in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Als gevolg daarvan wordt geparkeerd op plaatsen waar dit niet de bedoeling is met schade en gevaarlijke situaties tot gevolg. Zowel buurtbewoners als hulpdiensten hebben verzocht om een oplossing. Met het bestreden besluit geeft verweerder uitvoering aan het ‘Actieplan parkeren’ dat op 14 juni 2011 is vastgesteld door het college en ter kennisneming is aangenomen door de gemeenteraad. Het belang van een veilig en aangenaam leefklimaat weegt volgens verweerder in dit geval zwaarder dan het behoud van een klein gedeelte van de monumentale omwalling.
4.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers ontvankelijk zijn. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat door [eiser] geen zienswijze is ingediend. De Stichting Stadsraad Monnickendam (de Stichting) komt voorts niet op voor haar eigen belang volgens verweerder, nu uit een gedragscode, waaraan de Stichting zich heeft geconformeerd, blijkt dat de Stichting zoveel mogelijk opkomt voor de belangen van “de meeste Monnickendammers”. In het onderhavige geval waren er slechts 5 negatieve zienswijzen en wel 75 positieve, aldus verweerder.
5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de Stichting ontvankelijk worden geacht, omdat – daargelaten de vraag of hier sprake is van een minderheidsbelang – de gedragscode de Stichting niet gebied uitsluitend meerderheidsbelangen te behartigen. Voorts blijkt uit de statuten van de Stichting dat zij zich ten doel stelt de behartiging van de belangen van de stad Monnickendam en haar inwoners, vanuit een niet-partijpolitiek perspectief en op een zo uitgebreid mogelijke wijze. Gelet hierop kan de Stichting naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende worden aangemerkt.
Voor wat betreft eiseres [eiser] heeft [eiser] ter zitting verklaard dat [eiser] haar heeft medegedeeld dat zij haar zienswijze persoonlijk bij de balie van het gemeentehuis heeft afgegeven. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de gedingstukken niet blijkt of [eiser] een zienswijze heeft gegeven. Het is aan [eiser] om dat aannemelijk te maken. Nu [eiser] niet ter zitting is verschenen en zich ook niet heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde dan wel een van de partijen (althans niet middels een machtiging) om het standpunt van verweerder gemotiveerd te weerspreken, houdt de voorzieningenrechter het er op dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] een zienswijze heeft ingediend zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep. Aan de verklaring van [eiser] dat [eiser] haar zou hebben medegedeeld dat zij een zienswijze heeft ingediend kan bij gebreke van verdere onderbouwing van de stelling in dit verband geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het nieuwe bestemmingsplan ‘Monnickendam Binnen de Vesting 2013’ in werking is getreden. Gelet op de bepalingen van het bestemmingsplan zijn de thans beoogde parkeerplaatsen conform het bestemmingsplan. De wijze van totstandkoming van het bestemmingsplan, waarbij eisers hun vraagtekens stellen, kan bij de beoordeling van deze zaak geen rol spelen.
7.
Gelet op het vorenstaande beperkt het geschil zich tot de vraag of verweerder in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen op de grond dat aan het parkeerbelang een zwaarder gewicht toekomt dan aan het monumentenbelang.
8.
Eisers menen dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de RCE van 19 juli 2012. Zij betwisten de parkeerbehoefte zoals neergelegd in het ‘Actieplan parkeren’ en menen dat de noodzaak om juist in dit deel van Monnickendam extra parkeergelegenheid te realiseren onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar alternatieven. Volgens eiser mag het monumentenbelang in dit geval niet wijken voor parkeerruimte. Met name ter hoogte van de Burgemeester Versteegstraat 26 tot en met 35 is de aantasting van het monument het grootst, omdat dit het smalste deel van de vesting is en het beeldbepalende talud aan de straatkant voor meer dan de helft wordt afgegraven. Op die locatie geldt tevens dat er geen stoep voor de huizen ligt, zodat de situatie bij haaks parkeren extra onveilig en lawaaiig wordt en de uitlaatgassen direct de woning in geblazen worden, aldus eisers.
9.
Ingevolge artikel 2.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f , de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
10.
Blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wabo (zie Kamerstukken II, 30844, nr. 3, p. 86) moet, afhankelijk van de concrete aanvraag om een omgevingsvergunning inzake een rijksmonument, worden afgewogen in hoeverre het belang van het monument in het geding is. Waar de monumentenvergunning onder de oude wetgeving een voorrangspositie had ten opzichte van andere betrokken vergunningen, is deze voorrangspositie onder de Wabo verdwenen. In de Wabo zijn alle belangen nevengeschikt. Zo wegen alle toetsingskaders uit de verschillende specifieke wetten even zwaar en ook de volgorde maakt geen verschil. Wordt het belang van de monumentenzorg tekort gedaan, dan biedt dit in het geval van rijksmonumenten een grond voor het weigeren van de omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de overige betrokken belangen, die in plaats van na of los van elkaar nu parallel aan elkaar zullen worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter concludeert hieruit dat het belang van monumentenzorg geen absoluut belang is en geen voorrang heeft ten opzichte van andere (gebruiks)belangen, maar daaraan nevengeschikt is.
11.
De beoordeling of in dit geval een omgevingsvergunning kan worden verleend is primair aan het bevoegd gezag - in dit geval bij uitstek een politieke kwestie - en betreft een discretionaire bevoegdheid, die door de bestuursrechter terughoudend moet worden getoetst. Ter beoordeling staat dan ook de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot verlening van de in geding zijnde vergunning heeft kunnen besluiten.
12.
Verweerder heeft ter zitting nog aangegeven dat de parkeerruimte bedoeld is voor inwoners van Monnickendam die in de directe omgeving van de in geding zijnde locaties wonen. Gelet op de maximale loopafstanden die in de richtlijnen van CROW worden gegeven, is voor deze locaties gekozen. De alternatieve locaties die eisers hebben aangedragen zijn gelet op de maximale loopafstanden te ver gelegen en deels bedoeld voor andere doeleinden.
13.
De voorzieningenrechter acht het een feit van algemene bekendheid dat er in historische binnensteden parkeerproblematiek bestaat. Verweerder heeft de noodzaak van extra parkeerruimte op de in geding zijnde locaties voldoende onderbouwd. Dat door foutparkeerders schade en/of gevaarlijke situaties zijn ontstaan is ook niet door eisers bestreden. De aangedragen alternatieven zijn niet van een gelijkwaardig niveau, nu zij te ver af zijn gelegen van de beoogde gebruikers. Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid aan het gebruiksbelang voor parkeerruimte een zwaarder gewicht mocht toekennen dan aan het belang van behoud van slechts een klein deel van de monumentale vestingswallen, althans zij acht de aldus uitgevallen belangenafweging niet onbegrijpelijk of onredelijk. Verweerder kon dan ook in redelijkheid afwijken van het advies van de RCE op grond van de door hem gebezigde motivering.
14.
Het beroep van eisers is gezien het voorgaande ongegrond. Gelet hierop zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.