ECLI:NL:RBNHO:2014:3014

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
AWB-14_992 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot sluiting van een bedrijfspand op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, C.V., tegen de burgemeester van de gemeente Zaanstad. De burgemeester had op 21 februari 2014 besloten om het bedrijfspand van verzoekster te sluiten voor een periode van drie maanden, omdat er in het pand een hennepkwekerij was aangetroffen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het pand niet gesloten zou worden totdat er een definitieve uitspraak was gedaan.

Tijdens de zitting op 20 maart 2014 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. O.H. Minjon, haar standpunt toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. S. Toxopeus. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in het pand van verzoekster een hennepkwekerij was, wat in strijd is met de Opiumwet. De burgemeester is bevoegd om bestuursdwang toe te passen indien er sprake is van overtredingen van deze wet.

Verzoekster betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om het besluit te nemen, omdat het besluit was ondertekend door het Afdelingshoofd Milieu- en Gebruikstoezicht. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester zijn bevoegdheid had gemandateerd aan het Afdelingshoofd, en dat het besluit in de bezwaarfase kon worden hersteld. Verzoekster voerde aan dat er geen belang was bij de sluiting van het pand, omdat zij maatregelen had genomen om hennepteelt te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan de financiële belangen van verzoekster.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van de sluiting en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/992
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] C.V., te [vestigingsplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. O.H. Minjon),
en
de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Toxopeus).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder onder oplegging van een last onder bestuursdwang gelast het pand aan [locatie], met ingang van 11 maart 2014 gedurende drie maanden te sluiten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij faxbericht van 7 maart 2014 heeft verweerder bevestigd dat niet tot sluiting van het bedrijfspand wordt overgegaan tot dat de voorzieningenrechter in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Namens verzoekster is [naam]
,verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. P. Hoogcarspel.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verzoekster is eigenaresse van het bedrijfspand aan [locatie]. In het door haar verhuurde pand is op 10 februari 2014 een hennepkwekerij aangetroffen. In totaal zijn 376 hennepplanten aangetroffen van verschillende weken oud. Er zijn sporen aangetroffen van eerdere oogsten. Tevens is een frauduleuze aansluiting in de meterkast aangetroffen waardoor er buiten de meter om elektriciteit is weggenomen.
3.
Ingevolge artikel 2, onder b, van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, te telen, bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
4.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.
Door verzoekster wordt niet betwist dat er in het bedrijfspand sprake was van een hennepkwekerij. Eveneens staat vast dat hennep een middel is dat staat op lijst II van de Opiumwet. De hoeveelheid aangetroffen planten overschrijdt de door het openbaar ministerie voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal vijf planten. Derhalve is in beginsel aannemelijk dat de hennepplanten bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit het bedrijfspand. Daaruit volgt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
6.
Verzoekster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het besluit onbevoegd is genomen. Het besluit is ondertekend door het Afdelingshoofd Milieu- en Gebruikstoezicht, namens de burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet berust de bevoegdheid tot het opleggen van een last bij de burgemeester. Verzoekster betwijfelt of deze bevoegdheid zich laat mandateren.
7.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de burgemeester de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang op grond van de Opiumwet heeft gemandateerd aan het Afdelingshoofd. De ondertekening namens burgemeester
en wethoudersacht verweerder een kennelijke verschrijving. Immers in het besluit wordt in het enkelvoud gerefereerd aan het bevoegde gezag.
8.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het ‘Ondermandaatbesluit domein Openbare Ruimte, Veiligheid en Dienstverlening 2014’ van 19 december 2013 blijkt dat de burgemeester van Zaanstad zijn bevoegdheid heeft gemandateerd aan het Afdelingshoofd. Aan de vraag of de burgemeester daartoe bevoegd was, en het feit dat het besluit een kennelijke schrijffout bevat, gaat de voorzieningenrechter voorbij nu beantwoording van deze vragen in deze procedure niet noodzakelijk is. De besluitvorming bevindt zich thans in de bezwaarfase en in deze fase kan verweerder eventuele fouten herstellen dan wel, zo nodig, het besluit door de burgemeester laten bekrachtigen. Het vormt in elk geval geen grond om een voorlopige voorziening te treffen.
9.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat geen enkel belang wordt gediend met sluiting van het pand van verzoekster. Verzoekster besteedt veel aandacht aan het voorkomen van onder andere hennepteelt in haar panden en beëindigt de huursituatie zodra is geconstateerd dat sprake is van een hennepkwekerij. Verzoekster heeft deze handelwijze ook hier consequent toegepast. Het pand is ontruimd, de huurder is elke toegang tot de bedrijfsruimte ontzegd. Verzoekster meent dat geen duidelijker signaal kan worden gegeven dan door een nieuwe huurder in het pand te zetten. Een derde is bereid gevonden het pand te huren. Onder deze omstandigheden staat vast dat de vrees voor herhaling ongerechtvaardigd is. Verzoekster heeft zich maximaal ingespannen en kan geen verwijt worden gemaakt. Bij normale inspectie was de hennepteelt niet waarneembaar. Dit is voor het eerst dat een dergelijke overtreding in één van de (bedrijfs-) panden van verzoekster is geconstateerd. Het algemeen belang noodzaakt niet tot sluiting van haar bedrijfspand.
10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit en de toelichting daarop zoals ter zitting gegeven de terughoudende rechterlijke toetsing kunnen doorstaan. Verweerder heeft betoogd een signaal te willen afgeven aan de buitenwereld dat het pand niet langer in gebruik is als verkoop-, aflever- en opslagruimte voor drugs. In één jaar tijd zijn op het bedrijventerrein vier hennepkwekerijen aangetroffen en ontmanteld. Er zijn meerdere panden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Gelet op de ligging van het pand, aan een parkeerterrein grenzend aan een woonwijk, is er belang bij de sluiting van het pand gelegen in het herstel van de openbare orde in de nabije omgeving. Daarbij wordt betrokken dat verweerder naar aanleiding van verzoeksters zienswijze de sluitingstermijn zoals aanvankelijk was bedoeld heeft verlaagd van zes naar drie maanden vanwege de coöperatieve houding van verzoekster en haar inspanningen om hennepteelt te voorkomen. Verweerder vindt het financiële belang van verzoekster niet opwegen tegen het belang van de overheid om handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding van de Opiumwet. Voorlopig oordelend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat dit standpunt niet onredelijk is.
11.
Verzoekster meent dat een draagkrachtige motivering van het bestreden besluit ontbreekt, in het bijzonder door het ontbreken van (gepubliceerde) beleidsregels. Verzoekster meent dat een verwijzing naar een vaste gedragslijn niet kan volstaan bij inperking van het gebruik van eigendommen. Er wordt geen enkel inzicht gegeven in het bestaan en/of inhoud van deze vaste gedragslijn. Onder deze omstandigheden is het opleggen van een last onder dwangsom aan te merken als een daad van willekeur.
12.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Hoewel het wenselijk is dat met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om tot sluiting van een pand over te gaan beleidsregels voorhanden zijn, leidt het enkele ontbreken van zulke beleidsregels niet tot het oordeel dat verweerder van vorenbedoelde bevoegdheid geen gebruik mag maken. Daarnaast heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van willekeur.
13.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.