ECLI:NL:RBNHO:2014:2839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_966 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs na aanrijding en geestelijke en lichamelijke geschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 20 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst na een aanrijding. De schorsing was opgelegd door de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, die verzoeker verplichtte mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Verzoeker, die in 2011 een hersenbloeding had gehad, stelde dat hij als gevolg daarvan leed aan neuropatische pijn en niet in staat was om grote afstanden te lopen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om de schorsing van zijn rijbewijs op te heffen, omdat hij afhankelijk was van zijn rijbewijs voor vervoer.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoeker betrokken was geweest bij een aanrijding waarbij hij schade had veroorzaakt en dat hij niet wist dat hij een aanrijding had veroorzaakt. Hij had verklaard dat hij medicijnen gebruikte en alcohol had genuttigd voorafgaand aan het voorval. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat verzoeker geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneerde, wat leidde tot de conclusie dat de verkeersveiligheid in dit geval zwaarder woog dan het persoonlijk belang van verzoeker.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het besluit van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen naar verwachting in stand zou blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/966
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 20 maart 2014 in de zaak tussen

[verzoeker], te[woonplaats], verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.H.M. de Boer)
en
de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de rijvaardigheid. Bij dat besluit is tevens de geldigheid van het rijbewijs geschorst totdat de uitslag van het onderzoek bekend is.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de schorsing van het rijbewijs geschorst wordt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig zijn echtgenote.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering. Daarbij wordt opgemerkt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank niet bindt in een (eventueel) bodemgeding.
2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisendheid. Verzoeker heeft aangegeven dat hij als gevolg van een hersenbloeding in 2011 zogenaamde neuropatische pijn (zenuwpijnen) heeft en hij geen (grote) afstanden kan lopen. De echtgenote van verzoeker heeft geen rijbewijs, zodat het voor verzoeker van belang is zijn rijbewijs te kunnen gebruiken om zich te kunnen verplaatsen. Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang.
3.
Verweerder heeft het rijbewijs van verzoeker geschorst op grond van artikel 5 onder c van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling). Het criterium waar dan aan getoetst wordt is of er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
4.
In het proces-verbaal van de politie Kennemerland is vermeld dat verzoeker in de nacht van [datum] 2013 een aanrijding met forse schade heeft veroorzaakt waarbij hij is doorgereden. Aan verzoekers auto is ook forse schade geconstateerd en twee lekke banden. Verzoeker heeft verklaard dat hij niet wist dat hij een aanrijding heeft veroorzaakt. Hij heeft in 2011 een hersenbloeding gehad en daardoor een slecht geheugen. Ook was verzoeker koud en rillerig en had hij veel zenuwpijn. Verzoeker verklaarde dat hij medicijnen gebruikte en voorafgaand aan de aanrijding een flesje bier had genuttigd. Verzoeker verklaarde dat hij een hoop informatie kwijtraakt als hij moe is in combinatie met alcohol- en medicijngebruik. Verzoeker verklaarde dat hij op enig moment met zijn voertuig was vertrokken en dat hij tijdens het rijden iets hoorde, hij dacht dat het een paaltje was. De lekke banden kwamen vermoedelijk doordat hij tegen een stoep was aangereden. Verzoeker verklaarde dat hij zich niets van een aanrijding kon herinneren. Hij dacht dat hij even weg was geweest.
5.
De voorzieningenrechter acht deze verklaringen voldoende ernstig om aan te nemen dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert. Daarmee wordt, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, voldaan aan de criteria van artikel 5 onder c van de Regeling. In de belangenafweging weegt de verkeersveiligheid in dit geval zwaarder dan het persoonlijk belang van verzoeker.
6.
Daarnaast wijst de voorzieningenrechter erop dat verweerder het besluit op bezwaar ook op de artikel 5 onder f van de Regeling kan baseren. Hierin is bepaald dat vordering tot overgifte van een rijbewijs geschiedt indien betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig rechtstreeks betrokken is bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt. De c-grond wordt dan mogelijk subsidiair. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Er bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier, op 20 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open