ECLI:NL:RBNHO:2014:2800

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_924 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling voor schoolbezoek vanwege huwelijksjubileum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de weigering van de directeur van een openbare basisschool om vrijstelling te verlenen voor schoolbezoek. Eiser, de ouder van drie kinderen, had verzocht om extra schoolverlof omdat zijn grootouders in het buitenland hun 50-jarig huwelijksjubileum vierden. De directeur had de aanvraag afgewezen, met als argument dat voor huwelijksjubilea slechts één dag verlof verleend mag worden en dat de kinderen al eerder dit schooljaar verlof hadden gehad. Eiser stelde dat de lange reis en de culturele context van het jubileum bijzondere omstandigheden vormden die een uitzondering rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de wet en de beleidsregels van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bepalen dat voor een 50-jarig huwelijksjubileum maximaal één schooldag verlof kan worden verleend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de directeur niet onterecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien de beleidsregels in dit geval niet onredelijk waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, zoals de reisduur en culturele voorschriften, niet als zodanig bijzonder genoeg werden beschouwd om van het beleid af te wijken.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van schoolverlof en bevestigt de geldigheid van de beleidsregels die de directeur van de school had toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/924 en HAA 14/925
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], verzoeker/eiser,
(hierna: eiser),
en
de directeur van de openbare Basisschool [naam], verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om vrijstelling van geregeld schoolverzoek voor zijn kinderen [kind 1], [kind 2] en [kind 3], gedurende de periode van[datum]2014 afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3.
Gelet op de mogelijkheid om tijdig zes tickets naar [land] te kunnen boeken op de gewenste datum acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang voor eiser aanwezig.
4.
Eiser heeft verzocht om extra schoolverlof voor zijn kinderen omdat hun grootouders in [land] op[datum] 2014 hun 50–jarige huwelijksjubileum vieren. In het primaire besluit heeft verweerder aan de weigering ten grondslag gelegd dat voor vrije dagen, gekoppeld aan vakantie, geen toestemming verleend mag worden. Na heroverweging heeft verweerder de weigering gehandhaafd en aan het besluit ten grondslag gelegd dat voor huwelijksjubilea slechts één dag verlof verleend mag worden. Tevens heeft verweerder erop gewezen dat de kinderen dit schooljaar eerder verlof hebben gehad op [datum] en [datum] 2013, waarmee de aanvraag voor verlof voor dit schooljaar op een totaal van 11 dagen komt, en daarmee de bevoegdheid van de directeur overschrijdt.
5.
Voor zover de gronden van het beroep zich richten op (de motivering van) het primaire besluit, overweegt de voorzieningenrechter dat fouten in de primaire besluitvorming, kunnen worden hersteld in de bezwaarfase. Het ontbreken van een clausule in het primaire besluit waarin de aanvrager wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken en een voorlopige voorziening aan te vragen leidt evenmin tot gegrondverklaring van het beroep, dan wel vernietiging van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hij is immers tijdig in bezwaar gekomen. Voorts beschouwt de voorzieningenrechter het feit dat eiser niet is gehoord voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit, anders dan eiser heeft betoogd, niet onzorgvuldig. In de Awb bestaat hiertoe immers geen verplichting. Dat ligt anders na het indienen van bezwaar, maar zoals ter zitting is bevestigd, heeft eiser van de geboden gelegenheid om gehoord te worden geen gebruik willen maken.
6.
Blijkens de motivering van het bestreden besluit wordt het bezwaar om twee redenen ongegrond verklaard: allereerst omdat volgens wettelijke kader voor een 50-jarig huwelijksfeest maar één dag verlof mag worden gegeven en voorts omdat het toekennen van het gevraagde verlof buiten de bevoegdheid van de directeur zou vallen.
7.
Ten aanzien van de eerste afwijzingsgrond heeft eiser aangevoerd dat verweerder gebruik had dienen te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid omdat het onredelijk is om één dag verlof te verlenen voor een 50 jarig huwelijksjubileum gezien de afstand tussen [land] en Nederland. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de lange en vermoeiende reis, alsook het tijdverschil, de hoge kosten van de reis, het feit dat de kinderen hun grootouders niet vaak kunnen zien en de geldende normen, regelgeving en culturele verschillen in het land van herkomst van ouders. De kerkelijke voorwaarden zijn dat het 50-jarige huwelijk ingezegend dient te worden op de trouwdag, en dat over meerdere dagen festiviteiten plaatsvinden.
8.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 (hierna: de Lpw) zijn degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
In artikel 11, aanhef en onder g, van de Lpw is – voor zover hier van belang – bepaald dat de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, indien de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken.
Ingevolge het eerste lid van artikel 14 van de Lpw kan een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden bedoeld in artikel 11 onder g slechts worden gedaan, indien het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend, dat de jongere de school onderscheidenlijk de instelling tijdelijk niet bezoekt.
In het derde lid van artikel 14 van de Lpw is – voor zover van belang – bepaald dat het hoofd ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid kan verlenen. Indien het verlof ten aanzien van dezelfde jongere wordt gevraagd voor meer dan tien dagen per schooljaar, besluit de ambtenaar van de woongemeente van de jongere, het hoofd gehoord.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de term ‘andere gewichtige omstandigheden’ zoals vermeld in artikel 11, onderdeel g, nader uitgewerkt in een Beleidsregel van 21 juni 2012, nr. lvhO/418788, (Stcrt 2012 nr. 14773, hierna: de Beleidsregel). Daarin is vermeld in artikel 2 – voor zover hier van belang – dat verlof kan worden gegeven bij het 50 jarig huwelijksjubileum van ouder(s)/verzorger(s) of grootouders voor maximaal 1 schooldag.
Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
9.
Op grond de bepalingen van de Lpw heeft verweerder de bevoegdheid en dus niet de verplichting om het verlof te verlenen. Bij de beoordeling van een verzoek moet het algemene onderwijsbelang en het persoonlijk belang van de leerplichtige of het gezin waartoe hij behoort te worden afgewogen. Bij een dergelijke beoordeling hanteert verweerder de Beleidsregel als uitgangspunt. Deze gedragslijn van verweerder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onjuist of onredelijk. De Beleidsregel van de Minister komt de rechtbank in zijn algemeenheid evenmin onjuist of onredelijk voor. Om hiervan af te wijken door middel van de bevoegdheid ex artikel 4:84 van de Awb dient sprake dient te zijn van zodanige bijzondere omstandigheden dat die het verlof rechtvaardigen.
Gelet op de Beleidsregel wordt voor een huwelijksjubileum één dag verlof verleend. Overwogen wordt dat de Beleidsregel nadrukkelijk voorziet in verlof voor huwelijk en begrafenis in het buitenland met een verlof van maximaal vijf dagen. Niet kan dus worden gesteld dat de Beleidsregel geen rekening houdt met gebeurtenissen in het buitenland. De voorzieningenrechter begrijpt dat een 50-jarig jubileum een bijzondere gelegenheid is, maar is van oordeel dat de door eiser aangevoerde reisduur en de culturele voorschriften, niet zijn aan te merken als dusdanig bijzondere omstandigheden voor het niet bezoeken van de school dat verweerder hiervoor moet afwijken van de Beleidsregel. De voorzieningenrechter acht daarbij ook van belang dat door handhaving van het beleid het contact tussen grootouders en kleinkinderen op zich niet onmogelijk wordt gemaakt, het heeft uitsluitend tot gevolg dat de festiviteiten op en rond de huwelijksdag zelf niet kunnen worden bijgewoond. De beroepsgrond slaagt niet.
10.
Ten aanzien van deze tweede grond voor afwijzing van de verlofaanvraag, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting is door partijen bevestigd dat alle kinderen van de school verlof hebben op [datum] 2014, zodat de onderhavige verlofaanvraag ziet op de periode van [datum], te weten 8 dagen. Rekening houdend met het eerdere verlof (2 dagen) dat aan de kinderen van eiser is verleend, wordt de bevoegdheid van verweerder (tot het toestaan van verlof voor maximaal 10 dagen) dus niet overschreden. Verweerders motivering snijdt aldus op dit punt geen hout. De voorzieningenrechter zal evenwel dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren nu niet is gebleken dat eiser door dit gebrek is benadeeld.
11.
Eiser doet een beroep op artikel 5 en artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van het kind (hierna: het IVRK). Dit verdrag schrijft voor dat kinderen het recht hebben om samen te zijn met familie alsook dat de plichten van de ouders van de kinderen moeten worden gerespecteerd. De Leerplichtwet stamt uit 1969 toen er in Nederland nauwelijks sprake was van een multiculturele samenleving. Inmiddels hebben werknemers en burgers van buiten de EU meer rechten gekregen om samen te zijn met familie in het land van herkomst.
12.
Artikel 5 van het IVRK ziet op de rol van de ouders. De overheid moet de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van ouders en voogden respecteren. De ouders en voogden moeten het kind (bege)leiden in de uitoefening van zijn of haar rechten op een manier die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
Artikel 8 van het IVRK ziet op de identiteit. Het kind heeft recht zijn of haar identiteit te behouden, zoals nationaliteit, naam en familiebanden. De overheid steunt het kind om zijn of haar identiteit te herstellen als die ontnomen is.
13.
Nog daargelaten of de door eiser ingeroepen artikelen rechtstreekse werking hebben, is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat de weigering op enigerlei wijze tot een inmenging op de in deze verdragsbepalingen neergelegde rechten zou leiden. De weigering van de gevraagde vrijstelling staat niet in de weg aan de uitoefening van het behoud van nationaliteit, de ontwikkeling van de identiteit of het onderhouden van familiebanden van de kinderen. Ook ziet de voorzieningenrechter geen schending van de rol van de ouders. De beroepsgrond slaagt niet.
14.
De stelling van eiser dat in de laatste weken van het schooljaar vooral leuke dingen worden gedaan, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder moet afwijken van het beleid. Evenmin kan het voorstel van eiser dat de kinderen, ter voorkoming van een mogelijke leerachterstand, huiswerk mee zouden krijgen, ertoe leiden dat het besluit onrechtmatig moet worden geacht.
15.
Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.