ECLI:NL:RBNHO:2014:2796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_3257 tot en met 13_3263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot buitenlandse bankrekening

In deze zaak heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) die door verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, zijn opgelegd voor de jaren 2001 tot en met 2007. De aanslagen waren gebaseerd op correcties van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, waarbij verweerder vergrijpboetes en heffingsrente in rekening had gebracht. Eiser heeft in de bezwaarfase informatie verstrekt over een buitenlandse bankrekening, die aanvankelijk niet was opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boetes voor de jaren 2001 tot en met 2003 niet verder verminderd hoeven te worden op grond van het gelijkheidsbeginsel, omdat eiser geen vergelijkbare gevallen kon aanvoeren. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat de boete voor het jaar 2001 verminderd dient te worden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor deze is vastgesteld op € 168. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat hij pas in bezwaar relevante informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 487, en het griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 april 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/3257 tot en met 13/3263
Uitspraakdatum: 3 april 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[x], wonende te [z], eiser,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2001 tot en met 2007 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd met correcties ter zake van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Voorts zijn bij afzonderlijke beschikkingen vergrijpboetes opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 en 28 juni 2013 de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2004 tot en met 2007 verminderd door de in geschil zijnde correcties van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen geheel te laten vervallen. De bij deze aanslagen behorende heffingsrentebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd. De bij de aanslagen opgelegde boetebeschikkingen zijn door verweerder verminderd tot nihil. Verweerder heeft voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding toegekend.
1.3.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 juli 2013 de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2001 tot en met 2003 alsmede de daarbij behorende boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen verminderd. Verweerder heeft voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding toegekend.
1.4.
Eiser heeft tegen voornoemde uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gesplitst en de volgende zaaknummers toegekend: ib/pvv 2001: AWB 13/3257, ib/pvv 2002: AWB 13/3258, ib/pvv 2003: AWB 13/3259, ib/pvv 2004: AWB 13/3260, ib/pvv 2005: AWB 13/3261, ib/pvv 2006: AWB 13/3262 en ib/pvv 2007: AWB 13/3263.
1.5.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6.
Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder nadere stukken ingebracht gedagtekend 28 oktober 2013 en 5 november 2013. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Namens eiser is daar verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mr. D.P. Laansma en V.P. Wakkerman.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Verweerder heeft een renseignement ontvangen van een rekening met nummer [nummer] bij [bank] met daarop een saldo per 31 januari 1994. De FIOD heeft de gegevens over de rekeninghouder vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op de basisadministratie persoonsgegevens. Uit die analyse zijn eiser en/of de echtgenote van eiser ([A]) naar voren gekomen als rekeninghouders.
2.2.
Eiser heeft desgevraagd tegenover verweerder ontkend een rekening te hebben gehad bij [bank].
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van eiser voor de jaren 2001 tot en met 2007 gecorrigeerd in verband met buitenlands vermogen op basis van het ontvangen renseignement.
2.4.
Tijdens de bezwaarfase heeft eiser aangegeven rekeninghouder te zijn (geweest) en heeft hij informatie verstrekt over de bankrekening en de hoogte van de banksaldi. Aan de hand van deze informatie heeft verweerder de aanslagen, boetes en heffingsrente verminderd bij de onderhavige uitspraken op bezwaar.

3.Geschil

In geschil is of de boetebeschikkingen voor de jaren 2001 tot en met 2003 verder verminderd dienen te worden tot op 35% op grond van het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel), en of de boetes voor de jaren 2002 en 2003 in verband met overschrijding van de redelijke termijn nog verder verminderd dienen te worden. Voorts is in geschil of eiser recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

4.Beoordeling van het geschil

Boetes 2001 tot en met 2003 en gelijkheidsbeginsel
4.1.
Eiser heeft ter zitting van 20 februari 2014 gesteld dat de boetes voor de jaren 2001 tot en met 2003 verminderd dienen te worden op grond van de meerderheidsregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in andere gevallen de boetes bij inkeer zijn verminderd tot op 35% van de verschuldigde belasting in verband met de correcties (na vermindering in verband met de redelijke termijn). Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd bestreden en heeft verklaard dat bij medewerking door de belastingplichtige in de bezwaarfase, de boetes volgens een vaste gedragslijn steeds verminderd worden van 100% naar 75%. Bij medewerking in de aanslagfase worden de boetes volgens een vaste gedragslijn verminderd tot 50%. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van verweerder. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling geen enkel concreet vergelijkbaar geval kunnen noemen, zodat hij onvoldoende heeft gesteld voor een geslaagd beroep op de meerderheidsregel. De rechtbank acht de aldus bij uitspraak op bezwaar verminderde boetes ook passend en geboden, zodat deze beroepsgrond faalt.
Boetes 2001 tot en met 2003 en redelijke termijn van artikel 6 EVRM
4.2.
Verweerder heeft in beroep bij nader stuk gedagtekend 5 november 2013 het standpunt ingenomen dat de na bezwaar resterende boete voor het jaar 2001 van € 210 in de uitspraak op bezwaar nog verminderd had dienen te worden met 20% (€ 42) in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard hiermee akkoord te zijn. De rechtbank ziet geen reden hierover anders te oordelen en zal de boete voor het jaar 2001 dienovereenkomstig verminderen tot € 168.
4.3.
De boetes voor de jaren 2002 en 2003 bedragen na vermindering bij uitspraak op bezwaar € 153, respectievelijk € 80. Nu deze boetes minder dan € 200 bedragen ziet de rechtbank (overeenkomstig het standpunt van verweerder) geen grond voor verdere vermindering en volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (vgl. Hof Amsterdam 2 juli 2009, nr. 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, r.o. 5.7.3.7).
Proceskosten bezwaar betreffende de aanslagen ib/pvv 2001 tot en met 2007
4.4.
Op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.5.
De rechtbank ziet, gelijk het standpunt van verweerder, geen grond om verweerder te veroordelen in de door eiser ter zake van de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat eiser vóór het opleggen van de aanslagen desgevraagd geen (juiste) informatie heeft verstrekt over de bij [bank] aangehouden tegoeden en dat hij pas in de bezwaarfase gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot vermindering van de aanslagen, boetes en heffingsrente. Gelet hierop kan geenszins worden gezegd dat de bestreden besluiten zijn herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft daarom geen recht op vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
Slotsom
4.6.
Gelet op het in 4.2 overwogene dient het beroep betreffende de aanslag ib/pvv 2001 gegrond te worden verklaard. De overige beroepen zijn ongegrond.

5.Proceskosten

Nu het beroep betreffende de aanslag ib/pvv 2001, gelet op het overwogene in 4.2, gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (2 punten beroepschrift en verschijnen ter zitting x 1 gewicht van de zaak x € 487 waarde per punt). Wegens samenhang in de zin van artikel 3 van het Besluit met de zaken met nummers AWB 13/3264, AWB 13/3265 en 13/3266 van de echtgenote van eiser waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan en in twee van die zaken het beroep gegrond is verklaard, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot een vergoeding in de onderhavige zaak van de helft van deze kosten, derhalve € 487.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep betreffende de aanslag ib/pvv 2001 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de boetebeschikking voor het jaar 2001;
  • vermindert de boete voor het jaar 2001 tot een bedrag van € 168;
  • verklaart de beroepen betreffende de aanslagen ib/pvv 2002 tot en met 2007 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 487;
  • gelast verweerder het griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. J.P.A. Boersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.