ECLI:NL:RBNHO:2014:2788

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_1043
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot gezamenlijke huishouding

Op 27 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon, wat volgens de wet gevolgen heeft voor de recht op bijstand.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en de heer [naam] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat zij blijk geven van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit verschillende omstandigheden, zoals het gezamenlijk gebruik van de woning, het delen van meubels, gezamenlijke maaltijden en het ontbreken van een huurcontract. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster niet in een noodsituatie verkeert en dat haar bezwaar tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag naar voorlopig oordeel geen redelijke kans van slagen heeft.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/1043
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[verzoekster]

wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. B.B.A. Willering,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2014 (het primaire besluit] heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D. Uç.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande afgewezen, omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met de heer [naam] (hierna: [naam]).
3.
De te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand bestrijkt in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dat betekent dat in dit geval de periode van 19 februari 2014 tot en met 28 februari 2014 dient te worden beoordeeld.
4.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Vast staat dat verzoekster en [naam] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
5.
In geschil is de vraag of in de te beoordelen periode aan het tweede criterium, dat van de wederzijdse zorg, is voldaan. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Hiertoe is het volgende redengevend.
6.
Tijdens het door verweerder verrichte huisbezoek heeft verzoekster aangegeven dat zij gebruik maakt van de gehele woning van [naam]. De meubels van verzoekster en [naam] staan door elkaar heen door de gehele woning. Verzoekster en [naam] eten gezamenlijk, [naam] betaalt de boodschappen, verzoekster doet het huishouden, verzoekster maakt schoon en verzoekster doet de was voor haarzelf en [naam]. Voorts is er geen huurcontract en betaalt verzoekster geen huur. Evenmin is vastgelegd dat verzoekster huur gaat betalen als zij inkomen heeft. Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van wederzijdse zorg als bedoeld in artikel 3 van de WWB. Het standpunt dat sprake was van een noodsituatie en verzoekster niet anders kon, volgt de voorzieningenrechter niet. De situatie is veeleer ontstaan doordat verzoekster stappen heeft ondernomen zonder deze goed te overdenken, maar niet doordat zij niet anders kon.
7
Nu het bezwaar van verzoekster naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. Buiskool, griffier, op 27 maart 2014
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open