Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/177964-13 en 15/801041-13 (P)
Uitspraakdatum: 24 maart 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
De politierechter heeft op 13 december 2013 de zaak onder het parketnummer 15/801041-13 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Veldhuis, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Met betrekking tot parketnummer 15/177964-13:
Feit 1
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 15 mei 2012 tot en met 10 juli 2012 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans (telkens) in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] (geboren: [geboortedatum 2]) heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) en/of een personenauto en/of een of meerdere (mobiele) telefoon(s), in elk geval van geld en/of enig(e) goed(eren), hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- ( op of omstreeks 15 mei 2012) aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte,
zijn autosleutels verloren was en/of dat hij, verdachte, Ron heette en/of (met zijn moeder) in dezelfde flat (als [slachtoffer 1]) woonde en/of dat hij, verdachte, geen geld had en/of
- ( op of omstreeks 16 mei 2012) aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had voor zijn, verdachtes, moeder die ziek was en/of (hierdoor) de deur niet kon openen en/of
- ( op of omstreeks 18 mei 2012) aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had voor zijn, verdachtes, zus die in de gevangenis zat en/of
- ( op of omstreeks 21 mei 2012) aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had en/of duizend euro kon krijgen voor [slachtoffer 1] personenauto en/of hij, verdachte, (enkele) dagen later geld zou hebben om die personenauto weer terug te halen/kopen en/of
- ( in of omstreeks de periode van 6 juni 2012 tot en met 11 juni 2012) (meermalen) (telefonisch) aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had omdat hij, verdachte, in de gevangenis zat en/of geld nodig had om vrij te komen en/of (daarna,) (als hij, verdachte, vrij zou zijn,) de personenauto zou terughalen en/of
- ( op een of meerdere tijdstip(pen) in voornoemde periode) aan die [slachtoffer 1] verteld dat zijn, verdachtes, vrouw en/of kinderen (door de Palestijnen) waren vermoord en/of (hierbij) foto's van (zijn, verdachtes,) (vermoorde) kinderen getoond, waardoor (voornoemde) [slachtoffer 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; ;
Feit 2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 12 juli 2012 tot en met 3 augustus 2012 in de gemeente Beverwijk en/of in de gemeente Castricum, althans (telkens) in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere (mobiele) telefoon(s), in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid voornoemde [slachtoffer 2] beloofd de (telefoon)abbonementen over te nemen en/of (vervolgens) (gelijk) op (naam van) zijn eigen bedrijf zou overschrijven, waardoor (voornoemde) [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Met betrekking tot parket nummer 15/801041-13 na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van de politierechter op 13 december 2013 :
Feit 1
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een plastic tas met een bol (met nep verdovende middelen) bij zich heeft
- zich heeft voorgedaan als betalende klant voor een taxirit en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "Ik moet naar Amsterdam en vervolgens naar
Hilversum", althans woorden van gelijke strekking, en/of
- bij die [slachtoffer 3] in de taxi is gestapt en/of
- die [slachtoffer 3] die plastic zak, inhoudende voornoemde bol, heeft aangeboden
- die [slachtoffer 3] die bol heeft laten zien, (waarbij verdachte de indruk heeft
gewekt de beschikking te hebben over een bol met verdovende middelen) en/of
- gevraagd dat die [slachtoffer 3] die plastic zak in de kofferbak van de taxi wilde
- aan die [slachtoffer 3] een bedrag van € 700,= heeft aangeboden voor de ritten naar
Amsterdam en/of Hilversum en/of
- die [slachtoffer 3] buiten de ritprijs om een extra bedrag van € 500,= heeft geboden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2012 tot en met 9 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Hoofddorp, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- op 21 januari 2012 [slachtoffer 4] en/of
- op 17 april 2013 [slachtoffer 5] en/of
- in juli 2013 [slachtoffer 6] en/of
- op 11 augustus 2013 [slachtoffer 7] en/of
- op 9 september 2013 [slachtoffer 8]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- zich voorgedaan als betalende klant voor een taxirit en/of
- bij voornoemde personen in de taxi plaatsgenomen en/of
- aangegeven dat hij een rit wilde naar Hoofddorp en/of Hilversum en/of
- aan die [slachtoffer 5] twee pakketjes laten zien en/of tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hierin cocaïne zat en/of dat hij slechts een briefje van € 500,= had en/of gezegd dat hij 200,= voor de taxirit zou betalen en/of aan die [slachtoffer 5] gevraagd om € 300,= (wisselgeld) en/of aangeboden zijn jas en/of telefoon en/of de twee pakketjes (als borg) achter te laten en/of
- tegen die [slachtoffer 6] gezegd dat hij twee briefjes van € 500,= had en/of dat hij die [slachtoffer 6] € 600,= zou geven voor de taxirit en/of die [slachtoffer 6] verzocht om alvast € 400,= wisselgeld te geven en/of
- aan die [slachtoffer 7] laten merken dat dat hij een pakketje bij zich had en/of doen voorkomen alsof hij zojuist uit Curacao was gekomen en/of dat het pakketje verdovende middelen bevatte en/of die [slachtoffer 7] gevraagd om € 250,= wisselgeld en/of (vervolgens) die [slachtoffer 7] om € 50,= gevraagd en/of tegen die [slachtoffer 7] de woorden gezegd: "Ik vertrouw jou en jij moet mij ook vertrouwen", althans woorden van gelijke strekking, en/of
- een briefje van € 500,= aan die [slachtoffer 8] laten zien en/of tegen die [slachtoffer 8] gezegd dat hij € 150,= voor de rit wilde betalen en/of (vervolgens) om € 350,= wisselgeld gevraagd en/of
waardoor voornoemde personen (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
hij op of omstreeks 06 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van € 350,=, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een bol/pakje (met nep verdovende middelen) bij zich heeft gedragen en/of
- zich heeft voorgedaan als betalende klant voor een taxirit en/of
- tegen die [slachtoffer 9] heeft gezegd "Ik moet naar Hoofddorp", althans woorden van gelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer 9] die bol/dat pakje heeft laten zien, (waarbij verdachte de indruk heeft gewekt dat de bol/het pakje verdovende middelen bevatte) en/of
- die bol/dat pakje in de taxi gelaten, terwijl hij deed alsof hij geld ging halen en/of
- tegen die [slachtoffer 9] gezegd dat hij/ze alleen briefjes van € 500,= hadden en/of die [slachtoffer 9] verzocht om € 350,= (wisselgeld),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, zij het dat de officier van justitie bij de tenlastegelegde oplichting van [slachtoffer 1] (feit 1 onder parketnummer 15/177964-13) alleen de oplichtingshandelingen gericht op de afgesloten telefoonabonnementen bewezen acht.
3.2. Vrijspraak feit 2 parketnummer 15/177964-13
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 van parketnummer 15/177964-13 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat aangeefster [slachtoffer 2] weliswaar financieel is benadeeld, doordat zij in opdracht van verdachte op haar naam telefoonabonnementen heeft afgesloten, echter van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) is onder deze omstandigheden geen sprake. [slachtoffer 2] heeft immers bewust, terwijl zij van zichzelf weet dat zij makkelijk te beïnvloeden is en nadat zij door verbalisant [verbalisant] ter plekke bij een telefoonwinkel werd gewaarschuwd om niet met verdachte in zee te gaan, haar gegevens aan verdachte afgegeven om de telefoonabonnementen door hem op haar naam te laten zetten. Verdachte heeft daarmee een aantal telefooncontracten afgesloten, die hij naar zijn zeggen vervolgens op naam van zijn bedrijf zou zetten. Door deze gegevens (al dan niet tegen betaling) onder deze omstandigheden beschikbaar te stellen, valt niet uit te sluiten dat [slachtoffer 2] min of meer de rol van katvanger op zich heeft genomen.
Hoewel verdachte [slachtoffer 2] heeft toegezegd de abonnementen vervolgens op naam van zijn bedrijf te zetten en dit vervolgens heeft nagelaten, leidt het enkele niet nakomen van deze toezegging naar het oordeel van de rechtbank niet tot een oplichting als bedoeld in artikel 326 Sr. Indien dit niet strookte met de waarheid - en daar wijst naar het oordeel van de rechtbank de bij aanvullend proces-verbaal ingekomen informatie van de Kamer van Koophandel wel op - geldt dat een enkele leugenachtige mededeling niet voldoende is om te komen tot de vaststelling dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraken van de Hoge Raad, te weten HR 13 november 2012, LJN BX0806, NJ 2012/661 en HR 15 november 2011, LJN BQ8600, NJ 2012/279. Van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid door verdachte jegens [slachtoffer 2] is evenmin gebleken en ook niet van een of meer listige kunstgrepen, zodat verdachte van dit tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
3.3. Partiële vrijspraak feit 2 parketnummer 15/801041-13
Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot feit 2 onder parketnummer 15/801041-13 niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 4] heeft opgelicht in de zin van art. 326 Sr. Aangever heeft immers verklaard dat hij verdachte het geld heeft gegeven, omdat hij zich bedreigd voelde en dacht dat verdachte een pistool bij zich had op het moment dat deze hem in de taxi om geld vroeg. Aangezien geen sprake is van een of meer oplichtingsmiddelen dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Met betrekking tot parketnummer 15/177964-13
Feit 1
Op 15 mei 2012 ontmoet de heer [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], in de flat waar hij woont, gelegen aan het [adres] te Zaandijk, gemeente Zaanstad, een hem onbekende man, die zichzelf voorstelt als Ron (verdachte). Hij vertelt [slachtoffer 1] dat hij zijn autosleutels heeft verloren, dat zijn auto momenteel in IJburg, Amsterdam staat en dat hij geen geld heeft. Hij vertelt ook dat hij op het [adres] woont, samen met zijn moeder en een Engelsman. Verdachte vraagt aan [slachtoffer 1] of hij een auto heeft. [slachtoffer 1] beaamt dit. Hij geeft de man € 420,-- en zet hem vervolgens af in Amsterdam. Op 16 mei 2012 benadert verdachte [slachtoffer 1] weer omdat hij geld nodig heeft voor zijn moeder, die ziek is. [slachtoffer 1] geeft de man € 400,-- voor zijn zieke moeder. Op 18 mei 2012 spreekt [slachtoffer 1] verdachte met de naam Ron aan, maar krijgt vervolgens te horen dat Ron een schuilnaam was en dat hij in werkelijkheid Gerrie heet. Voorts vertelt verdachte dat zijn moeder niet op het [adres], maar in [geboorteplaats] woont. Omdat de schoonzus van verdachte in de gevangenis zit, geeft [slachtoffer 1] hem € 400,--.
Omstreeks 24 mei 2012 heeft [slachtoffer 1] zijn personenauto uitgeleend aan verdachte. Verdachte is van plan de auto te belenen bij een autogarage in [geboorteplaats], omdat hij geld nodig heeft. Hij zou enkele dagen later geld hebben om de personenauto weer terug te halen/kopen. Op 25 mei 2012 belt [slachtoffer 1] naar het betreffende autobedrijf maar de auto blijkt al aan iemand verkocht.De eigenaar van het autobedrijf, genaamd [naam], is later als getuige gehoord en weet zich te herinneren dat de hem bekende [verdachte] (verdachte) en een oude man bij hem langs zijn geweest om een Ford Fiësta te belenen. Hij heeft met hen afgesproken dat ze € 750,-- of € 1.000,-- zouden krijgen en dat hij binnen drie of vier dagen het geld terug moest hebben. [getuige 2] kreeg van de oude man het kentekenbewijs en hij heeft aan [verdachte] (verdachte) het geldbedrag gegeven. Omdat verdachte niet op kwam dagen, heeft hij de auto na verloop van een week verkocht. Een aantal weken daarna is de oude man met zijn dochter langs geweest om navraag te doen naar de auto. [getuige 2] zag dat de oude man een labiele indruk maakte en kreeg door dat er wat met deze man aan de hand was.In de periode dat [slachtoffer 1] geld aan verdachte heeft gegeven en zijn auto aan hem heeft geleend, heeft verdachte hem verteld dat zijn vrouw en kinderen vermoord zouden zijn door de Palestijnen. [slachtoffer 1] kreeg daarbij ook foto’s te zien waarop dode kinderen stonden. Tevens vertelde verdachte hem zielige verhalen over zijn zieke moeder, die zo ziek zou zijn dat ze de deur niet kon openen. Verdachte heeft bij [slachtoffer 1] vertrouwen gewekt en hij heeft hem door alle verhalen geïmponeerd waardoor [slachtoffer 1] verdachte telkens geld heeft gegeven en hem zijn auto heeft uitgeleend.
De ex-partner van [slachtoffer 1] werd eind mei 2012 door [slachtoffer 1] gebeld. Hij vertelde haar dat hij geen geld meer had en vroeg of zij hem wat kon lenen. Zij verbaasde zich hier hogelijk over, want hij had zojuist zijn AOW-uitkering, pensioen en vakantiegeld ontvangen. Kort daarna vroeg [slachtoffer 1] haar weer om geld. Toen zij hem vroeg waar hij allemaal mee bezig was, vertelde hij haar dat een maat van hem zijn auto zou hebben beleend. Die maat zou zich eerst Ron en later Gerrie noemen. Zij heeft de bankrekening van [slachtoffer 1] vervolgens nagekeken en vastgesteld dat er in totaal € 4.632,-- euro van de rekening was afgeschreven. Zij kent [slachtoffer 1] al ongeveer 42 jaar en is 30 jaar met hem samen geweest. Zij omschrijft hem als een eenzaam mens die goedgelovig is en zich door [verdachte] heeft laten manipuleren. Verdachte noemde [slachtoffer 1] ‘oom Harry’, het was zijn beste maat geworden en zo zag [slachtoffer 1] hem ook. Zij heeft verdachte een keer op de voicemail van [slachtoffer 1] gehoord en toen gaf hij aan dat hij aan [slachtoffer 1] (Harry) al het geld zou teruggeven. [slachtoffer 1] bleef intussen maar tevergeefs op Gerrie wachten. [slachtoffer 1] is hierdoor nog meer beduusd en stiller geworden en hij wilde de deur niet meer uit.
Met betrekking tot parketnummer 15/801041-13
Op 17 april 2013 wordt op Schiphol door een man aan [slachtoffer 5], die op dat moment aldaar aan het werk is als taxichauffeur, gevraagd om hem naar Hoofddorp te brengen. Tijdens de rit laat deze man de chauffeur twee pakketjes zien en zegt hij dat er cocaïne in zit. Hij legt de pakketjes onder de bank van de taxi. De man zegt daarbij tegen de chauffeur dat als ze worden aangehouden, hij moet zeggen dat deze twee pakketjes niet van hem zijn.
De man zegt dat als hij in Hoofddorp is geweest, hij richting Halfweg moet om de twee pakketjes daar ergens af te leveren. In Hoofddorp aangekomen zegt de man dat zijn vrouw alleen maar een biljet van € 500,-- heeft liggen. De chauffeur geeft meerdere malen aan dat zij als bedrijf geen biljetten van € 500,-- mogen aannemen. De man zegt hem dat hij hem € 200,-- voor de rit naar Halfweg zal geven en biedt aan zijn jas en telefoon en de twee pakketjes als borg achter te laten. De sfeer wordt onaangenaam en de man zegt dat [slachtoffer 5] hem € 300,-- moet geven zodat hij het biljet van € 500,-- kan halen. De chauffeur geeft de man uiteindelijk € 300,-- als wisselgeld. De man is met het wisselgeld en de twee pakketjes de auto uitgestapt en hij is niet meer teruggekomen.
Medio juli 2013 stapt bij [slachtoffer 6], die als taxichauffeur werkzaam is op Schiphol, een klant in de taxi die naar de [adres] te Hoofddorp gebracht wil worden. Aldaar aangekomen stapt de klant uit en vraagt de chauffeur te blijven wachten. De klant loopt het huis met nummer 55 binnen, komt weer naar buiten en vraagt hoeveel het in totaal kost om naar de Javastraat in Amsterdam vervoerd te worden. De chauffeur geeft aan dat dit ongeveer
€ 80,-- tot € 90,-- kost. De man zegt tegen hem dat hij twee briefjes van € 500,-- heeft. Hij zegt dat hij de chauffeur € 600,-- betaalt om hem in de buurt van de Javastraat in Amsterdam te brengen en dat hij hemde chauffeur de gehele nacht nodig heeft. Vervolgens vraagt de man aan de chauffeur om hem alvast € 400,-- te geven. De man zou dan de twee briefjes van € 500,-- uit huis halen en aan de chauffeur geven. De chauffeur geeft hem € 400,--, omdat hij voor een huis stond waar hij de man naar binnen heeft zien gaan. De man pakt de € 400,-- aan en loopt het huis binnen. De chauffeur heeft hem niet meer gezien.
Op 12 september 2013 hoort [slachtoffer 6] via een collega dat hij een klant had die hem € 700,-- bood voor een rit naar Amsterdam en Hilversum. Hij vraagt zijn collega te blijven wachten, zodat hij naar hem toe kan komen. Aldaar aangekomen herkent hij de klant als dezelfde persoon die hij naar de [adres] heeft gebracht en die € 400,-- van hem heeft afgenomen.De man is daarop aangehouden door de politie en blijkt verdachte te zijn.. Onder verdachte is een plastic zak in beslag genomen waarin zich een witte bol bevond, omwikkeld met tape.Aanvankelijk werd door de politie vermoed dat het om drugs zou gaan.De bol is onderzochten bevat zetmeel.
Verdachte legt na zijn aanhouding verschillende verklaringen af over deze wijze van oplichting. Verdachte verklaart onder meer dat hij deze bol zelf heeft gemaakt, dat sommige taxichauffeurs denken dat het echt cocaïne is en dat hij ook wil dat zij denken dat het cocaïne is. Het is een truc, zo verklaart verdachte; hij kan dan vragen om 500 euro te wisselen en die bol aan ze geven als onderpand. De taxichauffeurs geven dan het geld en dan vraagt hij de chauffeur te wachten, zodat hij het kan wisselen en dat doet hij dan niet. Dan heeft verdachte het geld en behoudt de chauffeur de nepbol. Hij deed het om geld te verdienen en het was zaak dat de chauffeurs hem vertrouwden. Verdachte verklaart dat het mogelijk is dat het hem op die manier vier of vijf keer is gelukt.De rechtbank merkt hier op voorhand op dat het geen reden ziet in zoverre aan verdachtes verklaringen te twijfelen.
Voorts zijn ten laste van verdachte de volgende feiten komen vast te staan.
Op 10 augustus 2013 omstreeks 23.15 uur pikt taxichauffeur [slachtoffer 7] een klant op bij Schiphol Plaza. De klant moet naar de [adres] in Hoofddorp en daarna wil hij doorrijden naar Hilversum. De man spreekt over een pakketje dat wel ‘34 ruggen’ (de rechtbank begrijpt: 34.000 euro) waard is en zegt tegen iemand met wie hij telefoneert dat hij spul uit Curaçao bij zich heeft. Het pakketje dat de man bij zich draagt zit in een blauwe plastic tas, dicht gemaakt met plakband. De chauffeur wil er niets mee te maken hebben en heeft het idee dat het om iets crimineels gaat. Aangekomen in de [adres] rond 23.30 uur stapt de klant uit en legt het pakketje onder de taxi. Na tien minuten komt hij terug met de mededeling dat hij wisselgeld voor een bedrag van € 250,-- nodig heeft. De chauffeur wil hem geen € 250,-- geven en daarom zijn ze naar een shoarmatent gegaan in Hoofddorp, genaamd [naam], om daar te proberen geld te wisselen, maar dat was uiteindelijk niet mogelijk. De man dringt nog steeds bij de chauffeur aan om hem € 250,-- wisselgeld te geven en uiteindelijk heeft de chauffeur hem € 250,-- overhandigd, omdat hij bang was dat als hij “nee” zou blijven zeggen, bij de man een knop om zou gaan en dat hij agressief zou worden. Hierna zijn ze naar de [adres] gereden. De klant legt het pakketje weer buiten neer en komt na ruim twintig minuten terug rennen. De man wil het pakketje pakken en hij wil nogmaals € 50,-- van de taxichauffeur. De man zegt dat zijn dochter in het AMC ligt en begint heel nederig te doen tegen de chauffeur, waarbij hij zegt: "Ik vertrouw jou en jij moet mij ook vertrouwen", terwijl hij zweert op zijn dochter die leukemie heeft. De man zegt dat de chauffeur een goede fooi zal krijgen en uiteindelijk heeft de chauffeur hem toch het bedrag van € 50,-- gegeven. De klant is wederom weggerend zonder het pakketje mee te nemen en de chauffeur heeft uiteindelijk het alarmnummer gebeld.
De eigenaar van de shoarmatent [naam] heeft bevestigd dat in de nacht van 10 op 11 augustus 2013 een persoon bij hem in de zaak is geweest met het verzoek om een briefje van € 500,-- te wisselen.Als hem in het kader van de opsporingsconfrontatie een aantal foto’s wordt getoond, herkent hij op de foto van verdachte de persoon die die nacht het geld bij hem wilde wisselen. Daarbij merkt de rechtbank op –bij wijze van tussenconclusie- dat zij, anders dan bepleit, geen redenen heeft te twijfelen aan de juistheid van deze herkenning. De chauffeur [slachtoffer 7] heeft verdachte overigens weliswaar niet herkend bij de meervoudige fotoconfrontatie, maar wel verklaard dat degene op foto 2 er wat op lijkt en dat betreft de foto van verdachte (dossierpagina 93-95).
Op 9 september 2013 te Schiphol wordt aan [slachtoffer 8], die daar op dat moment als taxichauffeur werkzaam is, door een hem onbekende persoon gevraagd hem naar Hoofddorp en vervolgens naar Hilversum te brengen. De chauffeur wil de rit wel uitvoeren en is vervolgens met de klant naar Hoofddorp gereden. Op de plaats van bestemming aangekomen zegt de klant dat hij alleen een briefje van € 500,-- heeft. Hij toont de chauffeur het biljet en zegt dat hij hem € 150,-- betaald, als de chauffeur hem € 350,-- teruggeeft. De chauffeur geeft hem € 350,--. De klant zegt dat hij met twee minuten terug is, stapt vervolgens uit en loopt weg. De chauffeur realiseert zich na vijf minuten dat de klant hem het biljet van € 500,-- niet heeft gegeven. Hij heeft een uur op de klant gewacht, maar heeft hem niet meer gezien.
Op 6 september 2013 wordt [slachtoffer 9], die op dat moment op de luchthaven Schiphol als taxichauffeur werkzaam is, aangesproken door een man met het verzoek om hem naar Hoofddorp te brengen. Tijdens de rit pakt de man een pakje ter grootte van een vuist, dat is omwikkeld met zwarte tape. Het zakje is transparant en de chauffeur ziet dat er wit poeder in zit. De man zegt vervolgens dat het cocaïne is en dat hij het even onder de stoel verstopt voor als hij gecontroleerd wordt. Op de [adres] in Hoofddorp stapt de man uit en zegt dat hij geld gaat halen. Hij laat het pakje in de auto liggen. De man komt terug en zegt tegen de chauffeur dat ze alleen maar briefjes van € 500,-- hebben. De chauffeur geeft hem een prijs van € 150,-- en de man vraagt vervolgens om hem € 350,-- wisselgeld te geven, zodat hij het briefje van € 500,-- aan de chauffeur kan geven. De chauffeur wil het geld niet geven en vervolgens reageert de man dominanter. Hij zegt tegen de chauffeur iets in de trant van: “Vertrouw je me niet, ik vertrouw jou toch ook. Doe niet zo moeilijk”. Hij zegt vervolgens dat hij het geld wel eerst zal gaan halen, maar dat hij dan wel het pakje meeneemt. De chauffeur ziet de man de Emmastraat inlopen en heeft hem daarna niet meer gezien.
Als aan de chauffeur in het kader van het opsporingsonderzoek een selectie van elf foto’s wordt getoond waarbij verdachte op één foto te zien is, denkt de chauffeur dat het degene op foto 2 is, voornamelijk door de ogen en de lippen. Dat betreft de foto van verdachte.
Op 12 september rijdt [slachtoffer 3] met zijn taxi op de Aankomstpassage te Schiphol en hij ziet een persoon hem aanroepen door zijn hand op te steken. De persoon wil naar Amsterdam en Hilversum. Een collega van [slachtoffer 3], genaamd [slachtoffer 6], die het verhaal bekend voorkomt, zegt dat hij moet wachten omdat hij de persoon, in verband met een oplichting, wil zien. In de tussentijd geeft de man hem een plastic tas met het verzoek deze in de kofferbak te doen. De man biedt de chauffeur € 700,-- aan om de tas in de kofferbak te doen en de ritten uit te voeren. [slachtoffer 3] doet dit niet en wacht op zijn collega. Als zijn collega de man ziet, zegt hij tegen hem dat hij € 400,-- van hem heeft gepakt. De politie wordt erbij gehaald. Op het moment dat de politie arriveert, haalt de man een briefje van twintig euro uit zijn zak en gooit dat naar de chauffeur. De man zegt dat de chauffeur niets tegen de politie moet zeggen en ook niet over de plastic zak.Daarop wordt deze man - zoals hiervoor reeds uiteen gezet - aangehouden en wordt de plastic bol met nepdrugs onder hem in beslag genomen: het betreft verdachte.
De opgenomen schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. Bij de oplichting van de taxichauffeurs en de pogingen daartoe, zoals hierna onder 3.6 bewezen verklaard, heeft de rechtbank evenwel mede gelet op de overeenkomsten in handelwijze van verdachte, de herkenningen van verdachte door getuigen en de door verdachte zelf aanvankelijk afgelegde verklaringen.
3.5. Nadere bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1 onder parketnummer 15/177964-13:
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de onwaarachtige mededelingen waren gericht aanleiding had behoren te geven die onwaarachtigheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en de persoonlijkheid van het slachtoffer (vgl. HR 15 november 2011, LJN BQ8600, NJ 2012/279).
In de onderhavige zaak overweegt de rechtbank in dit kader het volgende.
Verdachte heeft de (toen) 77-jarige [slachtoffer 1] in zijn flat in Zaandijk aangesproken en daarbij een beroep gedaan op diens inlevingsvermogen en hulpvaardigheid, door hem te vertellen dat hij zijn autosleutels heeft verloren, dat zijn auto momenteel in Amsterdam staat en dat hij geen geld heeft. Verdachte stelt zichzelf daarbij voor als Ron. Hij vertelt dat hij ook, net als [slachtoffer 1], op het [adres] woont, samen met zijn moeder, en vraagt aan [slachtoffer 1] of hij een auto heeft. [slachtoffer 1] beaamt dit, hij geeft verdachte € 420,= en zet hem vervolgens af in Amsterdam. Nadat [slachtoffer 1] met geld over de brug is gekomen heeft “Ron” zich in een vrij kort tijdsbestek meermalen tot [slachtoffer 1] gewend, telkens met door zielige verhalen ondersteunde verzoeken om geld. De rechtbank herkent hierin het patroon waarbij een oplichter de goedgelovigheid en naïviteit van zijn - kwetsbare - slachtoffer in een zo kort mogelijke tijd te gelde heeft willen maken. De rechtbank constateert in dat verband dat het geld nimmer is terugbetaald, dat ook het geld van de beleende auto van [slachtoffer 1] nimmer bij [slachtoffer 1] terecht is gekomen en dat de door verdachte beleende auto van [slachtoffer 1] evenmin bij hem is terug gekomen.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, ziet de rechtbank in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voldoende steun voor het bewijs dat verdachte de heer [slachtoffer 1] aldus heeft opgelicht. Dat [getuige 1] zou hebben ‘gesouffleerd’ bij het doen van de aangifte volgt niet uit de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van aangifte en van de nadere verklaring van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft ook geen (andere) reden aan de juistheid van de destijds door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen te twijfelen. Wel volgt uit de stukken genoegzaam dat [slachtoffer 1] toen al erg kwetsbaar was en dat hij mentaal fors achteruit is gegaan na de door verdachte gepleegde feiten, ten gevolge waarvan hij inmiddels ook onder curatele is gesteld. Deze achteruitgang blijkt ook uit het verloop van het getuigenverhoor met de heer [slachtoffer 1] op 14 februari 2014, welk verhoor door de rechter-commissaris werd afgebroken. Gelet op de medische achtergrond van de heer [slachtoffer 1] en met name zijn geheugenverlies achtte de rechter-commissaris het onfatsoenlijk en vond hij het weinig bijdragen aan de waarheidsvinding om de heer [slachtoffer 1] nog langer vragen te stellen, terwijl de rechter-commissaris niet de indruk had dat [slachtoffer 1] bewust onwaarheden vertelde. Dat [getuige 1] als curator onbetrouwbaar zou verklaren uit eigen financieel belang is ook geenszins aannemelijk geworden. De rechtbank ziet een en ander derhalve volstrekt anders dan de verdediging en verwerpt de gevoerde bewijs(middel)verweren.
Met betrekking tot parketnummer 15/801041-13, feit 1: [slachtoffer 3]:
Anders dan door de raadsman bepleit, heeft verdachtes handelen geen enkele blijk gegeven van een vrijwillige terugtred en was reeds sprake van een begin van uitvoering die niet anders kan worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van de oplichting van de taxichauffeur [slachtoffer 3].
Met betrekking tot parketnummer 15/801041-13, feit 2:
Voor zover namens de verdachte het standpunt is ingenomen dat de taxichauffeurs, kort gezegd, ook boter op hun hoofd zouden hebben omdat zij nu eenmaal meegingen in het verhaal over de verdovende middelen, wordt miskend dat juist de geraffineerde wijze van handelen van verdachte zoals hiervoor onder 3.4 uiteengezet, telkens maakte dat de taxichauffeurs tot afgifte van de geldbedragen overgingen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit 1 met betrekking tot parketnummer 15/177964-13 en de ten laste gelegde feiten 1 en 2 met betrekking tot parketnummer 15/801041-13 heeft begaan, met dien verstande dat
Met betrekking tot parketnummer 15/177964-13
Feit 1
hij in de periode van 15 mei 2012 tot en met 10 juli 2012 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1], geboren: [geboortedatum 2], heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen en een personenauto, hebbende verdachte telkens met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid
- op 15 mei 2012 aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, zijn autosleutels verloren was en dat hij, verdachte, Ron heette en met zijn moeder in dezelfde flat als [slachtoffer 1] woonde en dat hij, verdachte, geen geld had en
- op 16 mei 2012 aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had voor zijn, verdachtes, moeder die ziek was en hierdoor de deur niet kon openen en
- op 18 mei 2012 aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had voor zijn, verdachtes, schoonzus die in de gevangenis zat en
- op of omstreeks 21 mei 2012 aan die [slachtoffer 1] verteld dat hij, verdachte, geld nodig had en duizend euro kon krijgen voor [slachtoffer 1] personenauto en hij, verdachte, enkele dagen later geld zou hebben om die personenauto weer terug te halen/kopen en
- in voornoemde periode aan die [slachtoffer 1] verteld dat zijn, verdachtes, vrouw en kinderen door de Palestijnen waren vermoord en hierbij foto's van zijn, verdachtes, vermoorde kinderen getoond,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Met betrekking tot parket nummer 15/801041-13
Feit 1
hij op 12 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een plastic tas met een bol met nep verdovende middelen bij zich heeft gedragen en
- zich heeft voorgedaan als betalende klant voor een taxirit en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "Ik moet naar Amsterdam en vervolgens naar
Hilversum", althans woorden van gelijke strekking, en
- bij die [slachtoffer 3] in de taxi is gestapt en
- die [slachtoffer 3] die plastic zak, inhoudende voornoemde bol, heeft aangeboden
- die [slachtoffer 3] die bol heeft laten zien, waarbij verdachte de indruk heeft
gewekt de beschikking te hebben over een bol met verdovende middelen en
- gevraagd of die [slachtoffer 3] die plastic zak in de kofferbak van de taxi wilde
- aan die [slachtoffer 3] een bedrag van € 700,= heeft aangeboden voor de ritten naar
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij in de periode van 17 april 2013 tot en met 9 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en Hoofddorp, in elk geval in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- op 17 april 2013 [slachtoffer 5] en
- in juli 2013 [slachtoffer 6] en
- op 11 augustus 2013 [slachtoffer 7] en
- op 9 september 2013 [slachtoffer 8]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, immers heeft verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid telkens
- zich voorgedaan als betalende klant voor een taxirit en
- bij voornoemde personen in de taxi plaatsgenomen en
- aangegeven dat hij een rit wilde naar Hoofddorp en/of Hilversum en/of
- aan die [slachtoffer 5] twee pakketjes laten zien en tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hierin cocaïne zat en dat hij slechts een briefje van € 500,= had en gezegd dat hij 200,= voor de taxirit zou betalen en aan die [slachtoffer 5] gevraagd om € 300,= (wisselgeld) en aangeboden zijn jas en telefoon en de twee pakketjes als borg achter te laten, en
- tegen die [slachtoffer 6] gezegd dat hij twee briefjes van € 500,= had en dat hij die [slachtoffer 6]
€ 600,= zou geven voor de taxirit en die [slachtoffer 6] verzocht om alvast € 400,= wisselgeld te geven, en
- aan die [slachtoffer 7] laten merken dat hij een pakketje bij zich had en doen voorkomen alsof hij zojuist uit Curaçao was gekomen en dat het pakketje verdovende middelen bevatte en die [slachtoffer 7] gevraagd om € 250,= wisselgeld en vervolgens die [slachtoffer 7] om € 50,= gevraagd en tegen die [slachtoffer 7] de woorden gezegd: "Ik vertrouw jou en jij moet mij ook vertrouwen", althans woorden van gelijke strekking, en
- een briefje van € 500,= aan die [slachtoffer 8] laten zien en tegen die [slachtoffer 8] gezegd dat hij € 150,= voor de rit wilde betalen en vervolgens om € 350,= wisselgeld gevraagd,
waardoor voornoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
hij op 06 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 9] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van € 350,=, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- een pakje met nep verdovende middelen bij zich heeft gedragen en
- zich heeft voorgedaan als betalende klant voor een taxirit en
- tegen die [slachtoffer 9] heeft gezegd "Ik moet naar Hoofddorp", althans woorden
van gelijke strekking, en
- die [slachtoffer 9] dat pakje heeft laten zien, waarbij verdachte de
indruk heeft gewekt dat het pakje verdovende middelen bevatte en
- dat pakje in de taxi gelaten, terwijl hij deed alsof hij geld ging halen en
- tegen die [slachtoffer 9] gezegd dat ze alleen briefjes van € 500,= hadden en
die [slachtoffer 9] verzocht om € 350,= wisselgeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Met betrekking tot parketnummer 15/177964-13
Feit 1
oplichting, meermalen gepleegd.
Met betrekking tot parket nummer 15/801041-13
Feit 1
poging tot oplichting;
Feit 2
oplichting, meermalen gepleegd en een poging tot oplichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is toewijsbaar voor een bedrag ad € 2.578,39. Voor het overige dient de vordering niet ontvankelijk verklaard te worden.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 8] en [slachtoffer 5] zijn in zijn geheel toewijsbaar, namelijk voor een bedrag ad € 350,-- respectievelijk € 60,--.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de oplichting van een heer op leeftijd, genaamd [slachtoffer 1], en hem met misbruik van diens goedgelovigheid en hulpvaardigheid in vrij korte tijd forse geldbedragen en een auto afhandig gemaakt. Hiermee heeft verdachte het vertrouwen dat [slachtoffer 1] in zijn omgeving heeft gesteld ernstig ondermijnd. Verdachtes handelen is enkel gericht geweest op zijn eigen geldelijk gewin, zonder zich enige rekenschap te geven van de gevolgen en de impact van zijn gedrag op een ander.
Daarnaast heeft verdachte verschillende taxichauffeurs opgelicht en andere gepoogd op te lichten door middel van een truc met het wisselen van geld dat hij voor een taxirit zou betalen, waarbij hij deze chauffeurs een pakket of bol met ‘nepdrugs’ toonde en deze veelal in of bij de auto achterliet op het moment dat hij zei het geld voor hen op te halen. Hiermee heeft verdachte aanzienlijke geldbedragen van een aantal van deze chauffeurs afgetroggeld en hen op zeer onaangename wijze in hun dagelijkse werk getroffen. Bij dergelijke feiten past in beginsel een vrijheidsbenemende straf van niet geringe duur. Het moet immers voor verdachte duidelijk zijn dat anderen door dit soort gedrag op grove wijze worden benadeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, onder meer wegens soortgelijke feiten.
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de door deskundige M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, opgemaakte rapportage van 27 december 2013. Daarin wordt gerapporteerd dat bij betrokkene tijdens het plegen van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van cocaïne en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking.
De combinatie van de gebrekkige zelfredzaamheid en de middelenproblematiek heeft naar de mening van de deskundige meegespeeld in zijn afwegingen om tot het ten laste gelegde te komen. Op grond van het onderzoek wordt derhalve een duidelijk verband aanwezig geacht tussen de ziekelijke stoornis en het ten laste gelegde en door de deskundige wordt geadviseerd om verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gelet op de bevindingen van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van J.S. Hoogland, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Palier d.d. 17 januari 2014 en de aanvullingen daarop van 7 maart 2014.
Daarin wordt geconcludeerd dat verdachte er al jaren niet in slaagt om te komen tot een voldoende mate van stabiliteit in zijn leven. Er is sprake van een vicieuze cirkel, hetgeen blijkt uit het gebruik van verdovende middelen, gokproblemen en het plegen van (vermogens)delicten. De verslavingsproblematiek en financiële problemen hebben een directe relatie met het besluit om bewust over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. De kans op recidive en onttrekking aan voorwaarden is zeer hoog.
Op 6 januari 2014 heeft GGZ reclassering Palier kennis genomen van bovengenoemd deskundigenrapport van M.G.H. Willigenburg. Het advies is dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen en richtlijnen die hem door GGZ reclassering Palier worden geboden. Daarnaast dient hij verplicht mee te werken aan onderzoek, behandeling en begeleiding in een nog nader te bepalen klinische zetting. Tevens dient hij mee te werken aan plaatsing in een beschermde of begeleide woonvorm indien dit door de GGZ reclassering Palier en/of de behandelaar ten tijde van het toezicht wordt geïndiceerd. Verdachte heeft aanvankelijk aangegeven mee te willen werken aan een verblijf in een kliniek, gevolgd door een periode van begeleid wonen. Sinds verdachtes voorlopige hechtenis is geschorst op 18 februari 2014 heeft verdachte evenwel aangegeven niet meer te willen meewerken aan een dergelijk traject.
Op grond van al het vorenstaande acht de rechtbank, alles afwegende, na te noemen gevangenisstraf passend en geboden. Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan waarop de eis van de officier van justitie is gebaseerd en met inachtneming van de verminderde toerekenbaarheid, ziet de rechtbank met name in de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de schaal waarop verdachte deze schade berokkenende feiten heeft gepleegd alsmede het financiële motief dat aan deze feiten telkens ten grondslag heeft gelegen, aanleiding om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
7. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot parketnummer 15/177964-13
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.076,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/177964-13 ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- de Ford Fiësta ad € 1258,-- onder overlegging van een factuur van € 1.257,66;
- diverse geldbedragen ad € 4.818,--
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de materiële schade, namelijk een bedrag van € 2.477,66 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag is opgebouwd uit € 1.220,--, bestaande uit de bedragen die aangever op 15, 16 en 18 mei 2012 aan verdachte heeft gegeven en de vergoeding van de Ford Fiësta tot een bedrag van € 1.257,66.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het onder parketnummer 15/177964-13 ten laste gelegde feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.119,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit 1. zou hebben geleden.
Aangezien verdachte is vrijgesproken van dit feit, dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot parket nummer 15/801041-13
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 60,-- ingediend tegen verdachte wegens (niet door de verzekering vergoede) materiële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/801041-13 ten laste gelegde feit 2 zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit 2.
De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 350,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/801041-13 ten laste gelegde feit 2 zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit 2.
De vordering zal dan ook worden toegewezen
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 57, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 15/177964-13, feit 2, is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 15/177964-13 ten laste gelegde feit 1 en de onder parketnummer 15/801041-13 ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden materiële schade tot een bedrag van € 2.477,66, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.477,66, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 34 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] geleden materiële schade tot een bedrag van € 60,-- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 60,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 8] geleden materiële schade tot een bedrag van € 350,-- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 8], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2014.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.