ECLI:NL:RBNHO:2014:2735

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
15/801398-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in cocaïne-invoerzaak te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het invoeren van ongeveer 4411,8 gram cocaïne op 7 december 2013 te Schiphol. De officier van justitie, mr. W.J. Veldhuis, had gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden zou worden veroordeeld.

Tijdens de zitting op 10 maart 2014 heeft de rechtbank het standpunt van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G. Al. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte had een rode koffer aangewezen als zijn eigendom, waarin de cocaïne was aangetroffen. Echter, deze koffer was gelabeld op naam van een andere persoon, wat vragen opriep over de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn bagage.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had binnengebracht. De verklaringen van de verdachte waren inconsistent en er was geen duidelijk bewijs van zijn betrokkenheid bij de invoer van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen en vermoedens niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar gemaakt op dezelfde dag. De voorzitter van de rechtbank, mr. B.A.A. Postma, was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801398-13 (P)
Uitspraakdatum: 24 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens opgave van verdachte wonende te [adres], Suriname,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, te Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.G. Al, advocaat te Nieuw-Vennep, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 december 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4411,8 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
3.2.
VrijspraakAan verdachte is ten laste gelegd dat hij te Schiphol opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Bij het beantwoorden van de vraag of de aangetroffen cocaïne opzettelijk door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, stelt de rechtbank voorop dat een reiziger in beginsel verantwoordelijk is voor zijn eigen bagage en dat hij geacht wordt bekend te zijn met de inhoud van de door hem ingecheckte (hand)bagage.
Kort gezegd gaat het in de onderhavige zaak om een verwisseling van drie koffers voorzien van bagagelabels met verschillende namen. Nadat verdachte in vrijheid was gesteld na een vrijwillige ‘bodyscan’ met negatief resultaat, wijst hij tegenover de Koninklijke Marechaussee een niet op zijn naam gestelde rode koffer aan, als zijnde zijn koffer. In deze rode koffer is de tenlastegelegde hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Deze koffer stond gelabeld op naam van een mevrouw [naam], die inwendig verdovende middelen vervoerde en verklaarde een andere koffer te hebben ingecheckt: een blauwe met een groen strikje, welke later door de marechaussee is gevonden en die op een andere naam staat. Verdachte had ook een koffer op zijn naam: een zwarte koffer van 6 kilogram met daarin twee van zijn kledingstukken. Verdachte ontkent van meet af aan evenwel deze koffer te (her)kennen en heeft geen idee hoe zijn kledingstukken daarin zijn gekomen. Verdachte heeft dus tegenover de Koninklijke Marechaussee de rode koffer, waarin de cocaïne inmiddels al was aangetroffen, aangewezen als zijnde zijn koffer. Hij verklaart tevens de koffer zelf op Zanderij te hebben ingecheckt. Het bagagelabel dat aan de koffer was bevestigd stond echter op naam van “[naam]”. Verdachte heeft er geen verklaring voor waarom deze naam op het bagagelabel staat weergegeven. De cocaïne was verstopt in noten, zogenaamde maripa’s. Verdachte verklaart weliswaar deze soort noten te hebben meegenomen naar Nederland, maar dan in trossen. Hij stelt dat dat andere maripa’s waren dan de in de koffer (losse) aanwezige noten. Hij weet verder niets van de aangetroffen cocaïne en hij kan geen verklaring geven voor de aanwezigheid van de cocaïne. Ook geeft hij aan dat het hem een raadsel is dat er een pyjama in de rode koffer zit die hij niet herkent als zijn eigendom.
Deze gang van zaken geeft de rechtbank bepaaldelijk te denken. Zo ook verdachtes ‘reisverhaal’ en zijn soms onsamenhangende beantwoording van vragen; een en ander zoals ook uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Dat betekent echter nog niet dat de rechtbank tot het oordeel is kunnen komen dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Waarom verdachte de rode koffer als zijn eigen koffer aanwijst terwijl deze in een onderzoek tegen een andere verdachte op tafel ligt, ontstijgt niet het niveau van aannames en gissingen en kan in de gegeven omstandigheden zowel op verdachtes bewuste koerierschap wijzen waarbij gevreesd wordt zich zonder de verdovende middelen bij de ‘afhaler’ te melden, alsook op zijn onschuld.
Uit het dossier valt voorts niet op te maken wat de rol van “[naam]” is geweest wier naam op het bagagelabel stond vermeld dat aan de rode koffer was bevestigd. Kennelijk kon evenmin worden achterhaald in wiens opdracht zij de bolletjes met cocaïne in haar lichaam Nederland heeft binnen gebracht. Ook is niet duidelijk wat het onderzoek naar de blauwe koffer met het groene strikje, die later dan de zwarte koffer en de rode koffer is aangetroffen omdat deze was achtergebleven bij de desbetreffende bagageband, en de tenaamstelling van die koffer heeft opgeleverd.
Nu het dossier voor het overige geen redengevende, concrete feiten en omstandigheden bevat en vermoedens en aanwijzingen niet voldoende zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet verdachte van het hem laste gelegde feit worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A.A. Postma, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2014.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.