ECLI:NL:RBNHO:2014:2735
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte in cocaïne-invoerzaak te Schiphol
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het invoeren van ongeveer 4411,8 gram cocaïne op 7 december 2013 te Schiphol. De officier van justitie, mr. W.J. Veldhuis, had gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden zou worden veroordeeld.
Tijdens de zitting op 10 maart 2014 heeft de rechtbank het standpunt van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G. Al. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte had een rode koffer aangewezen als zijn eigendom, waarin de cocaïne was aangetroffen. Echter, deze koffer was gelabeld op naam van een andere persoon, wat vragen opriep over de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn bagage.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had binnengebracht. De verklaringen van de verdachte waren inconsistent en er was geen duidelijk bewijs van zijn betrokkenheid bij de invoer van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen en vermoedens niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar gemaakt op dezelfde dag. De voorzitter van de rechtbank, mr. B.A.A. Postma, was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.