Uitspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Uit de feitelijke gedragingen van verdachte en de bevindingen zoals beschreven in het dossier is niet wettig en overtuigend gebleken dat verdachte gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft om de toegang tot of doorreis door Nederland voor [persoon] mogelijk te maken. De eerste vier gedachtestreepjes in de tenlastegelegde feitelijke handelingen, waaruit kort gezegd verdachtes behulpzaamheid bij de smokkel van [persoon] zou moeten hebben bestaan, zijn niet meer dan aannames en/of gevolgtrekkingen die de rechtbank niet met inachtneming van art. 338 Sv heeft kunnen vaststellen. Evenmin volgt wettig en overtuigend uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting dat verdachte voor of namens die [persoon] het woord heeft gevoerd bij de grensbewaking (het vijfde gedachtestreepje); zij gingen immers juist ieder apart door de controle en het vervolgens enkel de ander toeroepen van haar leeftijd acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Blijft over dat verdachte verweten wordt dat zij de ware identiteitsdocumenten van die [persoon] bij zich heeft gedragen (het zesde gedachtestreepje). Dienaangaande - en daarenboven - geldt evenwel, dat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang of doorreis van [persoon] wederrechtelijk was en evenmin dat verdachte daarbij behulpzaam is geweest in de zin van 197a Sr. Het is de rechtbank een raadsel waarom verdachte is blijven ontkennen en zwijgen over de jegens haar gerezen verdenking, maar dat is bij deze stand van zaken irrelevant, althans is dit voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde onvoldoende. Mede gelet op de verklaring van [persoon], kort gezegd inhoudende dat zij de dochter van verdachte is en dat zij juist degene is geweest die dit feit heeft begaan en haar moeder er niets mee te maken heeft en dat zij haar enkel heeft meegenomen, heeft de rechtbank niet door wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.