ECLI:NL:RBNHO:2014:27

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
2 januari 2014
Zaaknummer
AWB-12_5816 tot en met 12_5827
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en boetes inzake buitenlandse bankrekeningen van echtpaar

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen belastingaanslagen en boetes opgelegd door de Belastingdienst in verband met buitenlandse bankrekeningen. De rechtbank Noord-Holland heeft op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in de meervoudige kamer. De eisers ontkennen houder te zijn van een bankrekening bij de Kredietbank Luxemburg (KBL), ondanks een renseignement dat een saldo op deze rekening in 1994 vermeldt. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een informatiebeschikking voor het jaar 2008 niet leidt tot omkering van de bewijslast, waardoor de aanslagen voor dat jaar vervallen. Tevens is vastgesteld dat eisers niet zijn uitgenodigd om aangifte te doen voor de jaren 2003 tot en met 2008, wat leidt tot de vernietiging van alle opgelegde boetes. De rechtbank concludeert dat de aanslagen voor het jaar 2008 moeten worden verminderd tot een belastbaar inkomen van nihil voor beide eisers, en dat de heffingsrente dienovereenkomstig moet worden vastgesteld. Voor de jaren 2003 tot en met 2007 zijn de boetes vernietigd, maar de aanslagen blijven in stand. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst tot vergoeding van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/5816 tot en met AWB 12/5827
Uitspraakdatum: 7 januari 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[X 1], te [Z 1], eiser,
[X 2], te [Z 2], eiseres,
hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.285 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.541. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.262 opgelegd en een bedrag van € 415 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5816).
1.1.2.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.495 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.857. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.357 opgelegd en een bedrag van € 256 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5817).
1.1.3.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.498 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.128. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 3.051 opgelegd en een bedrag van € 427 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5818).
1.1.4.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.558 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.380. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.514 opgelegd en een bedrag van € 381 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5819).
1.1.5.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.992 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.687. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.605 opgelegd en een bedrag van € 444 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5820).
1.1.6.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.613 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.051. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.715 opgelegd en een bedrag van € 375 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5821).
1.1.7.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.541. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.262 opgelegd en een bedrag van € 278 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5822).
1.1.8.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.857. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.357 opgelegd en een bedrag van € 207 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5823).
1.1.9.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.128. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.438 opgelegd en een bedrag van € 341 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5824).
1.1.10.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.380. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.514 opgelegd en een bedrag van € 306 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5825).
1.1.11.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.687. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.605 opgelegd en een bedrag van € 358 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5826).
1.1.12.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.051. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.715 opgelegd en is een bedrag van € 301 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5827).
1.2.1.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar gedagtekend 6 november 2012 de aanslagen ten name van eiser verminderd, alsmede de daarmee samenhangende boetes en heffingsrente.
1.2.2.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar gedagtekend 6 november 2012 de aanslagen ten name van eiseres verminderd, alsmede de daarmee samenhangende boetes en heffingsrente.
1.3.
Eisers hebben tegen voormelde uitspraken beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5.
Verweerder heeft voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij een nader stuk toegezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft voor alle zaken gezamenlijk plaatsgevonden op 12 november 2013. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B. Swart en mr. V.P. Wakkerman.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eisers zijn sinds 11 maart 1968 met elkaar getrouwd.
2.2.
In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxemburg in Luxemburg (hierna: KBL) gegevens van deze bank ontvreemd. Deze gegevens betreffen documenten en microfiches. Op 27 oktober 2000 zijn de gegevens welke betrekking hebben op de microfiches door de Belgische autoriteiten op basis van richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen aan het (Nederlandse) Ministerie van Financiën verstrekt. Op basis van deze gegevens is vervolgens onderzoek gedaan en het voortraject gestart voor wat later bekend is geworden als het Rekeningenproject.
2.3.
In het kader van dat onderzoek heeft een toets plaatsgevonden of de gegevens gebruikt kunnen worden binnen fiscale procedures, omdat vermoed werd, dat, gelet op het Luxemburgse bankgeheim de gegevens niet door de KBL zijn verstrekt, maar waarschijnlijk afkomstig zijn van personen die deze gegevens van de KBL ontvreemd hebben: de zogenoemde Nota Rechtmatigheid. Geconcludeerd werd dat gelet op de op dat moment bekende jurisprudentie er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal c.q. bewijsmateriaal dat niet gebruikt zou mogen worden. Eind 2001 is het Rekeningenproject van start gegaan.
2.4.
De Belastingdienst heeft een renseignement ontvangen van een rekening bij KBL op naam van [A] met rekeningnummer [NUMMER] met daarop op 31 januari 1994 een totaalsaldo van fl. 375.273,80 (€ 170.291,83). Onder dit rekeningnummer werd een “vue-rekening” aangehouden met een saldo van fl. 100,13 en een termijndeposito met een saldo van fl. 375.173,67 op 31 januari 1994.
2.5.
Op 8 januari 2002 heeft verweerder eiser voor het eerst verzocht om informatie over een in het buitenland aangehouden bankrekening. Hij is hierbij verzocht een daartoe bijgevoegde verklaring in te vullen en deze te retourneren. Verweerder heeft voorts bij afzonderlijke aan eiser en eiseres gerichte brieven van 7 juli 2008, 12 september 2008, 9 juni 2010 en 14 september 2010 verzocht om informatie betreffende de rekening bij KBL met nummer [NUMMER]. Eisers zijn er daarbij op gewezen dat zij ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) verplicht zijn de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering van de bewijslast in de zin van artikel 25, derde lid, letter b, en artikel 27e, letter b, van de Awr.
2.6.
Eisers hebben ontkend rekeninghouder te zijn (geweest) van de rekening met nummer [NUMMER] bij KBL.
2.7.
Eisers hebben geen aangiften ib/pvv over de jaren 2003 en 2004 ingediend. Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2006 eiser en bij brief van 3 november 2006 eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen ambtshalve aanslagen op te leggen over de jaren 2003 en 2004 en daarbij boetes op te leggen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft op 20 december 2006 meegedeeld dat de aanslagen en boetes worden opgelegd zoals eerder was aangekondigd. De aanslagen ib/pvv 2003 en 2004 zijn vervolgens vastgesteld met dagtekening 29 december 2006.
2.8.
Eisers hebben geen aangiften ib/pvv over de jaren 2005 en 2006 ingediend. Verweerder heeft bij brieven van 3 oktober 2008 eisers in kennis gesteld van zijn voornemen ambtshalve aanslagen op te leggen over de jaren 2005 en 2006 en daarbij boetes op te leggen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft op 22 december 2008 meegedeeld dat de aanslagen en boetes worden opgelegd zoals eerder was aangekondigd. De aanslagen ib/pvv 2005 en 2006 zijn vervolgens vastgesteld met dagtekening 22 december 2008.
2.9.
Eisers hebben geen aangiften ib/pvv over de jaren 2007 en 2008 ingediend. Verweerder heeft bij brieven van 24 november 2010 eisers in kennis gesteld van zijn voornemen ambtshalve aanslagen op te leggen en daarbij boetes op te leggen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft op 31 december 2010 meegedeeld dat de aanslagen en boetes worden opgelegd zoals eerder was aangekondigd. De aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 zijn vervolgens vastgesteld met dagtekening 31 december 2010 (jaar 2007) respectievelijk 14 december 2011 (jaar 2008).
2.10.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen vorengenoemde aanslagen. Op 15 augustus 2012 heeft verweerder zowel aan eiser als aan eiseres een vooraankondiging voor alle zaken van de uitspraken op bezwaar verzonden. In deze vooraankondiging is onder meer aangegeven dat de verhogingsfactor van 1,5 uit de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen wordt geëlimineerd, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (nr. 09/05192, ECLI:NL:HR:2011:BN6350). Voorts is daarin vermeld dat de boetes, die reeds naar evenredigheid met de verschuldigde belasting worden verlaagd, voor de jaren 2003 tot en met 2006 verder worden gematigd wegens ‘undue delay’.
2.11.
Op 6 november 2012 is voor alle in geschil zijnde jaren uitspraak op bezwaar gedaan.
2.12.1.
Verweerder heeft over de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen ib/pvv en over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting opgelegd aan eiser in verband met in het buitenland aangehouden banktegoeden.
2.12.2.
Met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 1990 tot en met 2000 en vermogensbelasting 1991 tot en met 2000 heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2010 en 10 februari 2011 uitspraak gedaan. Hierin komt het Hof onder meer tot het oordeel dat eiser het door het Hof geuite vermoeden van het bestaan van Luxemburgse banktegoeden niet heeft weerlegd en dat aannemelijk wordt geacht dat eiser gedurende de periode 1990 tot en met 2000 een rekening met nummer [NUMMER] heeft aangehouden bij KBL.
2.12.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 24 februari 2012 de tegen de hofuitspraken gerichte cassatieberoepen uitsluitend gegrond verklaard voor wat betreft het oordeel over de boetes en heeft de zaken in zoverre verwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraken van 26 april 2013 de boetebeschikkingen vernietigd.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is of in de aanslagen terecht belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna ook: box 3) in aanmerking is genomen. Daarnaast is in geschil of de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Eisers hebben in het beroepschrift aangevoerd dat zij in de in het geding zijnde jaren geen rekening in het buitenland hebben aangehouden. Ter zitting is namens eisers aangevoerd dat voor het jaar 2008 geen omkering van de bewijslast kan plaatsvinden, aangezien de aanslagen voor dat jaar zijn opgelegd na 1 juli 2011, en verweerder geen informatiebeschikkingen in de zin van artikel 52a, eerste lid, van de Awr heeft afgegeven en voorts dat de boetes dienen te worden vernietigd, aangezien verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beboetbare feit in ieder van de jaren is begaan.
3.3.
Verweerder heeft zich met betrekking tot de klachten van eisers in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eisers ook in de onderhavige jaren hebben beschikt over een buitenlandse rekening met een saldo boven het heffingvrije vermogen, dat omkering van de bewijslast van toepassing is, aangezien eisers voor alle onderhavige jaren om informatie in de zin van artikel 47 van de Awr is verzocht en zij die niet hebben verstrekt, en dat de boetes terecht zijn opgelegd. In een nader stuk heeft verweerder opgemerkt dat de aanslagen voor het jaar 2008 zijn opgelegd na 1 juli 2011 en dat ter zake daarvan geen informatiebeschikkingen zijn afgegeven en heeft hij als subsidiair standpunt aangevoerd dat voor zover de omkering van bewijslast niet van toepassing is, aannemelijk is dat over de hele periode een saldo van € 170.292 is aangehouden.

4.Beoordeling van het geschil

Box 3 inkomen in het jaar 2008
4.1.
Verweerder is ter zitting tot de conclusie gekomen dat het belastbare inkomen in box 3 voor het jaar 2008 van beide eisers op nihil moet worden gesteld en dat het gelijk in zoverre aan eisers is. Dit aangezien (1) voor het jaar 2008 geen omkering van de bewijslast kan worden toegepast, omdat de sinds 1 juli 2011 benodigde informatiebeschikkingen (artikel 27e, eerste lid, van de Awr; tekst vanaf 1 juli 2011) ontbreken en (2) verweerder in dat geval ervan uitgaat dat het saldo op de rekening bij KBL van € 170.291,83 (fl. 375.273,80) sinds 31 januari 1994 jaarlijks met € 11.344 (fl. 25.000) is afgenomen. Gelet op het heffingvrije vermogen van € 20.315 per persoon resulteert er dan geen belastbaar inkomen in box 3 meer voor eisers in 2008. Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat het belastbare inkomen in box 3 van eisers voor het jaar 2008 op nihil moet worden vastgesteld, zal de rechtbank aldus beslissen.
Box 3 inkomen in de jaren 2003 tot en met 2007
4.2.
Verweerder heeft bij eisers bedragen in box 3 in aanmerking genomen die betrekking hebben op het aanhouden van vermogen in het buitenland. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op hetgeen is vermeld in 2.4 en het oordeel als verwoord in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 november 2010 als vaststaand worden aangenomen dat eisers op 31 januari 1994 rekeninghouder waren van de rekening met nummer [NUMMER] bij KBL. Voorts stelt de rechtbank vast dat die rekening op 31 januari 1994 een aanzienlijk positief saldo vertoonde van € 170.292. Op basis hiervan bestaat het vermoeden dat eisers ook in de onderhavige jaren een aanzienlijk saldo hebben aangehouden in het buitenland, waarbij in aanmerking is genomen dat (a) een tegoed op een bankrekening niet uit het vermogen van een belastingplichtige pleegt te verdwijnen en (b) een bank, naar van algemene bekendheid is, rente pleegt te vergoeden over een zodanig tegoed (vgl. HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63). Ondanks het feit dat het Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 25 november 2010 voor de jaren 1990 tot en met 2000 al aannemelijk heeft geacht dat eiser houder was van de rekening bij KBL met nummer [NUMMER], hebben eisers voor de onderhavige jaren enkel volstaan met de ontkenning dat zij in die periode een bankrekening in het buitenland hebben aangehouden. Die blote ontkenning is onvoldoende om het gerezen vermoeden te weerleggen. De rechtbank zal bij het navolgende dan ook ervan uitgaan dat eisers gedurende de periode 2003 tot en met 2007 een rekening hebben aangehouden bij KBL.
4.3.
Verweerder heeft zich beroepen op de zogenoemde omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, onder b, van de Awr (tekst tot 1 juli 2011). Hij heeft daarbij onbetwist aangevoerd dat eisers over alle onderhavige jaren op de voet van artikel 47 van de Awr is verzocht informatie te verstrekken ter zake van in het buitenland aangehouden vermogen (onder meer banksaldi en bescheiden met betrekking tot buitenlandse rekeningen). Verweerder heeft eisers daarbij gewezen op de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, alsmede op het feit dat het niet voldoen aan die verplichting zou leiden tot omkering van de bewijslast. Vast staat dat eisers de door verweerder gevraagde gegevens niet hebben verstrekt. Daarmee hebben eisers voor de jaren 2003 tot en met 2007 niet aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr voldaan. Uitgaande van het oordeel dat eisers rekeninghouder bij KBL zijn geweest, hebben zij immers kunnen beschikken over op die rekening betrekking hebbende gegevens, waaronder rekeningafschriften. Eisers hebben echter volstaan met de blote stelling dat zij in deze periode geen rekening in het buitenland hebben aangehouden. Hieruit vloeit voort dat de rechtbank de beroepen voor zover gericht tegen de aanslagen ib/pvv 2003 tot en met 2007 ongegrond dient te verklaren, tenzij zou blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eisers hebben op geen enkele wijze doen blijken dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.4.
Tegen de door verweerder geschatte bedragen hebben eisers geen klachten aangevoerd. Mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, 09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, acht de rechtbank de door verweerder voor de jaren 2003 tot en met 2007 berekende schattingen ook niet willekeurig of anderszins onredelijk.
Boetes
4.5.
Eisers hebben voor geen van de onderhavige jaren aangiften ib/pvv gedaan. Aan eisers zijn daarom op de voet van artikel 67d van de Awr boetes opgelegd wegens het opzettelijk niet doen van aangiften. Ter zitting is komen vast te staan dat eisers voor geen van de onderhavige jaren zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv. Verweerder heeft hieraan naar het oordeel van de rechtbank ter zitting terecht de conclusie verbonden dat de boetes voor alle onderhavige jaren dienen te worden vernietigd, aangezien van het niet doen van aangifte in de zin van artikel 67d van de Awr slechts sprake is indien de betrokkenen zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte (HR 25 oktober 2013, nr. 12/00287, ECLI:NL:HR:2013:971, overweging 2.3.1 e.v.). De rechtbank zal de boetebeschikkingen daarom vernietigen.
Heffingsrente
4.6.
Gelet op het voorgaande dienen de beschikkingen heffingsrente voor het jaar 2008 overeenkomstig de verminderingen van de aanslagen voor dat jaar te worden vastgesteld. Voor de overige jaren geldt dat de gronden tegen de aanslagen geen doel treffen, en dat de beschikkingen heffingsrente hetzelfde lot delen.
Conclusie
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen van eisers gegrond zijn.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers voor de bezwaar- en beroepsprocedures redelijkerwijs hebben moeten maken. Voor zover het samenhangende zaken betreft in bezwaar en/of beroep zal de rechtbank voor de berekening van de hoogte van de vergoeding op de voet van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de zaken beschouwen als één zaak.
5.2.
De kosten van de bezwaarprocedures zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.215. Dit is als volgt berekend:
  • bezwaren betreffende 2003 en 2004: € 364,50 (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 243 per punt, een wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaken en een wegingsfactor 1,5 wegens vier samenhangende zaken);
  • bezwaren betreffende 2005 en 2006: € 364,50 (conform 2003 en 2004);
  • bezwaren betreffende 2007: € 243 (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 243 per punt en een wegingsfactor 1);
  • bezwaren betreffende 2008: € 243 (conform 2007).
5.3.
De kosten van de beroepsprocedures zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.461 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 487 per punt, een wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaken, en een wegingsfactor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken).
5.4.
Gelet op het voorgaande bedragen de totale kosten € 2.676. De aan eiseres te vergoeden kosten bedragen evenals de aan eiser te vergoeden kosten derhalve € 1.338.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar van eisers voor het jaar 2008;
  • vermindert de aan eiser opgelegde aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.613 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, bepaalt dat de heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd en vernietigt de met deze aanslag samenhangende boetebeschikking;
  • vermindert de aan eiseres opgelegde aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 tot een naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, bepaalt dat de heffingsrente dienovereenkomstig wordt vastgesteld en vernietigt de met deze aanslag samenhangende boetebeschikking;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar van eisers voor wat betreft de jaren 2003 tot en met 2007 doch uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boetes;
  • vernietigt de boetebeschikkingen die samenhangen met de aanslagen 2003 tot en met 2007 van eisers;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.338 en in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.338;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 (zaaknummer 12/5822) vergoedt en gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42 (zaaknummer 12/5816) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.