ECLI:NL:RBNHO:2014:2384

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_739, 14-743 en 14-745
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en bodemzaak inzake beëindiging bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, en verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn bijstandsuitkering per 11 oktober 2013, die door verweerder was ingetrokken per 1 augustus 2013. Verweerder stelde dat eiser niet meer op het opgegeven adres woonde en dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. Eiser had tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 7 maart 2014 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.H. Kruseman. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. T.A. van den Hoff. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening met registratienummer HAA 14/745 af. Echter, het verzoek om voorlopige voorziening met registratienummer HAA 14/739 werd toegewezen. De voorzieningenrechter schorste het primaire besluit van 30 december 2013 en droeg verweerder op om aan eiser voorschotten te verstrekken ter hoogte van de bijstandsnorm.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eisers recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. Eiser had niet aangetoond waar hij verbleef en had zijn inlichtingenplicht geschonden. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Tot slot werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,-- werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 44,-- aan eiser worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep voor de hoofdzaak, maar niet voor de verzoeken om voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/739, 14/743 en 14/745
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 7 maart 2014 in de zaken tussen

[eiser]

wonende te[woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. S. Çakici-Reinders
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2013 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) beëindigd per 11 oktober 2013 en ingetrokken per 1 augustus 2013, omdat eiser heeft verklaard dat hij vanaf 1 augustus 2013 niet meer feitelijk verbleef op het adres [adres], terwijl eiser ook geen andere verblijfplaats kon aangeven.
Bij besluit van 23 januari 2014, verzonden 24 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. HAA 14/743. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. HAA 14/745.
Bij besluit van 30 december 2013 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder eisers op 14 november 2013 gedateerde aanvraag om toekenning van een Wwb-uitkering buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen dit primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. HAA 14/739.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Kruseman, namens zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. T.A. van den Hoff. Ook de tolk[naam] was ter zitting aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening met reg. nr. HAA 14/739 toe;
  • schorst het primaire besluit van 30 december 2013 met ingang van 14 februari 2014 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- , te betalen aan eisers gemachtigde.

Overwegingen

1.
Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in het eerste lid dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl er beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Er bestaat aanleiding om in dit geval van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers recht op bijstand vanaf 1 augustus 2013 niet meer was vast te stellen. De hoofdhuurder van de woning op het adres [adres] heeft immers verklaard dat eiser niet op dat adres woonachtig was, terwijl ook eiser zelf op 30 september 2013 heeft verklaard dat hij al acht weken niet meer op voormeld adres verbleef. Ook tijdens een huisbezoek op 15 oktober 2013 van de inspecteur HBO en woonfraude is vastgesteld dat eiser niet woonachtig was op voormeld adres. Vaststaat dat eiser niet uit eigen beweging aan verweerder heeft doorgegeven dat hij niet meer woonde op het adres [adres]. Ook heeft eiser niet aan verweerder doorgegeven waar hij wel verbleef. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende inlichtingenplicht. Gelet hierop was verweerder bevoegd eisers Wwb-uitkering per 11 oktober 2013 te beëindigen en in te trekken per 1 augustus 2013. Verweerder was eveneens bevoegd de ten onrechte ontvangen bijstand over de maand augustus 2013 van eiser terug te vorderen.
3. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Dit brengt mee dat er geen aanleiding is om het aan dit beroep gekoppelde verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek met reg. nr. HAA 14/745 dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.
Wat het verzoek om voorlopige voorziening met reg. nr. HAA 14/739 betreft, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de in het primaire besluit van 30 december 2013 neergelegde buitenbehandelingstelling in bezwaar geen standhouden. Verweerder heeft dit ook ter zitting erkend. Nu voldoende aannemelijk is dat aan eiser een bijstandsuitkering zal worden verstrekt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter schorst voormeld primair besluit met ingang van 14 februari 2014 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
7.
De voorzieningenrechter draagt verweerder voorts op om met ingang van 14 februari 2014 aan eiser voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm.
8.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 44,-- vergoedt.
9.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder voorts in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (een punt voor het indienen van het verzoekschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting). De waarde van een punt bedraagt € 487,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan eisers gemachtigde.
10.
Tot slot deelt de voorzieningenrechter mede dat tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de hoofdzaak, binnen zes weken na verzending van dit proces-verbaal, hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep. Voor zover de uitspraak betrekking heeft op de verzoeken om voorlopige voorziening, staat hiertegen geen rechtsmiddel open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 7 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: