ECLI:NL:RBNHO:2014:2297
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- B. Liefting-Voogd
- M. Kraefft
- M.M. Kaajan
- Rechtspraak.nl
Toekenning van studiefinanciering aan migrerend zelfstandige in het kader van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van studiefinanciering aan een eiser met de Belgische nationaliteit, die in Nederland woont en een eenmanszaak heeft. De eiser had studiefinanciering aangevraagd voor de periode vanaf maart 2012, nadat hij eerder studiefinanciering had ontvangen van september 2011 tot maart 2012. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet als migrerend zelfstandige kon worden aangemerkt volgens de Richtlijn 2004/38/EG van de Europese Unie. De rechtbank moest beoordelen of de afwijzing terecht was, waarbij de term 'migrerend zelfstandige' werd gebruikt om zelfstandigen uit EU-lidstaten aan te duiden die recht hebben op studiefinanciering in Nederland.
De rechtbank oordeelde dat eiser alleen recht op studiefinanciering heeft als hij als zelfstandige wordt aangemerkt in de zin van de Richtlijn. De rechtbank stelde vast dat er geen definitie van 'zelfstandige' in de Richtlijn staat, maar dat dit begrip moet worden geïnterpreteerd in de context van de economische activiteit. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor reële en daadwerkelijke arbeid, omdat hij niet kon aantonen dat hij inkomen genereerde uit zijn werkzaamheden. De verhuur van een bakfiets was eenmalig en onvoldoende om te spreken van reële en daadwerkelijke arbeid.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister de aanvraag van eiser terecht had afgewezen, omdat eiser niet kon worden aangemerkt als zelfstandige in de zin van de Richtlijn. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 maart 2014, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.