ECLI:NL:RBNHO:2014:210

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3084
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en de IOAW

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. Eiseres had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar deze was opgeschort en later ingetrokken. Eiseres verzocht om herleving van haar uitkering en om een uitkering op grond van de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW). De rechtbank oordeelde dat de herleving van de WW-uitkering niet gelijkgesteld kan worden met het verkrijgen van recht op een IOAW-uitkering. Dit is van belang omdat de IOAW alleen recht geeft aan werkloze werknemers die na hun 50e jaar werkloos zijn geworden. Eiseres had echter geen nieuw recht op WW opgebouwd na haar 50e jaar, maar haar oude recht was herleefd, wat niet voldeed aan de voorwaarden voor de IOAW. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de IOAW-uitkering, omdat haar werkloosheid vóór haar 50e jaar was ontstaan.

Daarnaast heeft de rechtbank de beëindiging van de WWB-uitkering en de terugvordering van bijstandsbetalingen door verweerder bevestigd. Eiseres had niet voldaan aan de voorwaarde om een krediethypotheek te vestigen, wat een vereiste was voor het verkrijgen van bijstand in de vorm van een lening. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de uitkering te beëindigen en de bijstandsbetalingen terug te vorderen. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten tot het verstrekken van bijstand of het opleggen van de voorwaarde, waardoor deze besluiten rechtens vaststonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 1 september 2012 opgeschort.
Bij besluit van 12 november 2012 (primaire besluit II) heeft verweerder de WWB-uitkering van eiseres met ingang van 28 maart 2012 ingetrokken en beëindigd per 27 november 2012. Verder heeft verweerder de kosten van bijstand, een bedrag van € 3.110,69, van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 3 december 2012 (primaire besluit III) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en III ongegrond verklaard. Voor wat betreft het primaire besluit II heeft verweerder de intrekking van de WWB-uitkering herroepen. De beëindiging van de WWB-uitkering per 27 november 2012 en de terugvordering heeft verweerder gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G. van der Eyk en F. Jager.

Overwegingen

1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Ze heeft van 1 februari 1999 tot en met 31 januari 2004 gewerkt bij [bedrijf]BV. Vervolgens heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Van 6 juli 2006 tot 31 december 2006 heeft eiseres opnieuw gewerkt. Daarna is de WW-uitkering herleefd en weer voortgezet, tot 29 juni 2007. Met ingang van 10 maart 2009 heeft verweerder eiseres een uitkering op grond van de IOAW toegekend. Bij besluit van 7 maart 2011 heeft verweerder de IOAW van eiseres per 10 maart 2009 ingetrokken, omdat deze volgens verweerder ten onrechte was toegekend. Daartegen is geen rechtsmiddel aangewend.
2.
Bij besluit van 18 juni 2012 is aan eiseres per 28 maart 2012 bijstand toegekend, in de vorm van een lening. In een tweede besluit van dezelfde datum is eiseres de voorwaarde van het vestigen van een krediethypotheek opgelegd. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
IOAW
3.
Eiseres voert aan dat zij wel aan de voorwaarden voor een IOAW-uitkering voldoet en verwijst daartoe onder meer naar een passage uit het boek “Sociale-zekerheidsrecht” van prof. mr. F.M. Noordam, waarin het later ontstaan van het recht op IOAW besproken wordt. Eiseres stelt dat ook in haar situatie geldt dat haar recht op IOAW later is ontstaan.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om recht te hebben op een IOAW-uitkering, omdat haar werkloosheid is ontstaan voor haar 50e jaar.
Artikel 2 IOAW luidt als volgt:
“onder werkloze werknemer wordt verstaan degene die:
1° na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden;
2° in verband met
die(vet en onderstreping door rechtbank) werkloosheid recht heeft gekregen op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidwet met een duur van meer dan drie maanden, (…)).”
Om voor een IOAW-uitkering in aanmerking te kunnen komen moet de werkloosheid waarop het WW-recht is gebaseerd dus zijn ontstaan op of nadat betrokkene 50 jaar is geworden. De werkloosheid op grond waarvan eiseres recht op een WW-uitkering heeft gekregen, is echter ontstaan vóór haar 50e jaar. Na haar 50e jaar heeft eiseres geen nieuw recht op een WW-uitkering opgebouwd, maar is haar ‘oude’ WW-recht herleefd. Met de herleving van het WW-recht wordt niet voldaan aan het vereiste dat de werkloosheid op grond waarvan recht op WW ontstaat, is ingetreden op of na het 50e jaar. Na haar 50e jaar heeft eiseres weliswaar werkzaamheden verricht, maar de werkloosheid die daarop volgde heeft niet geleid tot een WW-recht van meer dan drie maanden. Eiseres komt dan ook niet in aanmerking voor een IOAW-uitkering. De passage uit “Sociale-zekerheidsrecht” heeft betrekking op de situatie dat wel is voldaan aan de voorwaarden voor een IOAW-uitkering, maar dat nog geen recht ontstaat, omdat bijvoorbeeld de partner voldoende inkomsten heeft of omdat ander (tijdelijk) werk is gevonden. De situatie van eiseres is daarmee niet gelijk te stellen.
De beroepsgrond van eiseres tegen dit onderdeel van het bestreden besluit treft dan ook geen doel.
Beëindiging en terugvordering Wwb
4.
Verweerder heeft de beëindiging en terugvordering gebaseerd op het weigeren door eiseres een krediethypotheek te vestigen, nu dat een voorwaarde was voor het verlenen van de leenbijstand.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de geldlening had moeten blijven verstrekken totdat de discussie over het recht op IOAW zou zijn uitgekristalliseerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet opleggen van de voorwaarde een krediethypotheek te vestigen een ongelijke behandeling ten opzichte van anderen zou betekenen.
De rechtbank constateert dat geen bezwaar is gemaakt tegen het besluit tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een lening, noch tegen het besluit tot het opleggen van de voorwaarde een krediethypotheek te vestigen. Daarmee staan deze besluiten rechtens vast. Aangezien eiseres niet heeft meegewerkt aan het vestigen van de krediethypotheek, was verweerder bevoegd de uitkering te beëindigen. Voor het standpunt dat verweerder de uitkomst van de procedure inzake de IOAW had dienen af te wachten, ziet de rechtbank geen steun in wet- of regelgeving, noch in het ongeschreven recht. Omdat eiseres de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, was verweerder ook bevoegd de aan eiseres verstrekte bijstand van haar terug te vorderen op grond van art 58, eerste lid, aanhef, onder b, van de Wwb, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit. Voor het oordeel dat verweerder van deze bevoegdheid geen gebruik zou mogen maken, ziet de rechtbank geen aanleiding. De beroepsgrond tegen dit onderdeel van het bestreden besluit faalt eveneens.
Opschorting
5.
Nu het besluit tot beëindiging en terugvordering van bijstand in stand blijft, heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van het besluit tot opschorting van bijstand.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. I.J.B. Corbey, leden, in aanwezigheid van J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.