In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag forensenbelasting die aan eiser was opgelegd door de gemeente Zandvoort. Eiser, eigenaar van een woning in Zandvoort, was gedurende een deel van het jaar 2012 niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente. De gemeente had een aanslag forensenbelasting van € 1.437,90 opgelegd, welke door eiser werd betwist. Eiser stelde dat hij zijn hoofdverblijf in Zandvoort had, terwijl de gemeente betoogde dat hij in die periode zijn hoofdverblijf elders had.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich pas op 8 mei 2012 in de GBA van Zandvoort had laten inschrijven, wat de veronderstelling wekt dat hij pas vanaf die datum daadwerkelijk hoofdverblijf hield in Zandvoort. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij voor die datum al zijn hoofdverblijf in Zandvoort had. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de inschrijving in de GBA, bepalend zijn voor de beoordeling van het hoofdverblijf. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij in 2012 zijn hoofdverblijf in Zandvoort had.
De rechtbank concludeerde dat eiser in ieder geval gedurende meer dan 90 dagen buiten Zandvoort zijn hoofdverblijf had en dat hij terecht was aangeslagen voor de forensenbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.