ECLI:NL:RBNHO:2014:13237

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 1750
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang en last onder dwangsom bij overtreding van het Activiteitenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 4.3 van het Activiteitenbesluit, dat betrekking heeft op de opslag van rookzwak kruit en zwart kruit. De rechtbank oordeelde dat de eiser de regelgeving van vóór 1 januari 2008 niet had kunnen toepassen, omdat met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit zijn Hinderwetvergunning was vervallen. De rechtbank stelde vast dat er kwetsbare objecten binnen de vereiste afstand van acht meter van de opslag waren, wat in strijd was met de wet. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze handhaving rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van ondernemers om op de hoogte te zijn van relevante regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/1750

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2014 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. F. Brouwer en mr. H. Aslander).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 4.3 van het Activiteitenbesluit. Deze overtreding kan volgens verweerder worden beëindigd door de opslag van rookzwak kruit en zwart kruit terug te brengen tot een zodanige hoeveelheid dat niet langer sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer met een bedrijfsmatige opslag of een omvang als zijnde bedrijfsmatig dan wel door de afstand tussen de opslag (het brandcompartiment) en de in de nabijheid gelegen kwetsbare objecten te vergroten.
Bij besluit van 19 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Eiser en zijn echtgenote zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. F. Brouwer en mr. H. Aslander, vergezeld door [naam] .

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
1.2
Ingevolge artikel 4.3, tweede lid van het Activiteitenbesluit dient een brandcompartiment bestemd voor de opslag van zwart kruit of rookzwak kruit op een afstand van ten minste acht meter van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te liggen.
1.3
Vast staat dat zich binnen acht meter van het brandcompartiment waar kruit was opslagen kwetsbare objecten bevinden waardoor er sprake is van een situatie die in strijd is met artikel 4.3 van het Activiteitenbesluit.
2. Eiser is evenwel van mening dat verweerder de regelgeving van vóór 1 januari 2008 op zijn situatie had moeten toepassen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij op basis daarvan kon beschikken over een geldige Hinderwetvergunning. Eiser verwijt verweerder dat hij niet is geïnformeerd over de wijziging van de regelgeving per 1 januari 2008. Daardoor was eiser niet op de hoogte van het vervallen van zijn Hinderwetvergunning en heeft hij daartegen ook geen rechtsmiddelen aangewend. Naar de mening van eiser moet verweerder deze gang van zaken worden aangerekend. Verweerder had daarom bij zijn besluitvorming moeten uitgaan van de regelgeving vóór 1 januari 2008. Alsdan kan er volgens eiser ook een risico-analyse plaatsvinden als bedoeld in de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (hierna: de Circulaire).
3. Dit betoog faalt. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2008 is de Hinderwetvergunning van eiser komen te vervallen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder hem daarvan op de hoogte had dienen te stellen. De onbekendheid van eiser met deze wijziging in de regelgeving en de gevolgen daarvan komen voor diens rekening en risico, temeer nu eiser ten tijde van de wijziging van de regelgeving ondernemer was. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit is de Circulaire in zoverre niet langer van toepassing zodat eiser daarop ook geen beroep meer kan doen. Nu er sprake is van strijd met artikel 4:3 van het Activiteitenbesluit is verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
4.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.2
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zich in dit geval zodanige bijzondere omstandigheden voordoen, dat op grond daarvan van handhaving behoorde te worden afgezien. Vast staat dat legalisering niet tot de mogelijkheden behoort. De toepasselijke milieuwetgeving biedt immers geen ruimte om van de in geding zijnde afstandeis van ten minste acht meter af te wijken. Voorts is er geen reden voor het oordeel – in aanmerking nemend de aard en ernst van de overtreding – dat verweerder het met handhaving te dienen belang niet heeft kunnen laten prevaleren boven eisers belang bij het kunnen voortzetten van de in geding zijnde opslag.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. A.W.C.M. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.