ECLI:NL:RBNHO:2014:12958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
22 februari 2015
Zaaknummer
15/700663-10 en 99/000311-31
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling en omzetting in taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 september 2014 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 26 januari 2011 door de rechtbank Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan hij per 15 maart 2013 voor 450 dagen voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. De algemene voorwaarde was dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit. Echter, op 13 april 2014 werd de veroordeelde aangehouden voor het plegen van een nieuw strafbaar feit, wat leidde tot de schriftelijke vordering van de officier van justitie om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.

Tijdens de openbare terechtzitting op 26 augustus 2014 heeft de raadsman van de veroordeelde betoogd dat niet bewezen kon worden dat zijn cliënt zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De officier van justitie wijzigde haar vordering en vroeg om herroeping voor een periode van 100 dagen, in plaats van de gehele periode van 450 dagen, omdat de veroordeelde zich tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling positief had ontwikkeld.

De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vordering en dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de opgelegde voorwaarden. Desondanks nam de rechtbank in overweging dat de veroordeelde zich goed had gehouden aan het reclasseringstoezicht en dat detentie de vooruitgang die hij had geboekt zou tenietdoen. Daarom besloot de rechtbank om de gevorderde 100 dagen detentie om te zetten in een taakstraf van 200 uren onbetaalde arbeid. De rechtbank herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling en wijst de vordering tot herroeping toe, met de omzetting in een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700663-10
V.I. zaaknummer: 99/000311-31
Uitspraakdatum: 9 september 2014

Beslissing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 15g Sr)

Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 26 januari 2011 onder parketnummer 15/700663-10 is

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Veroordeelde is, gelet op het bepaalde in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, per 15 maart 2013 voor een periode van 450 dagen voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder meer onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd, die gelijk is aan de duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling, niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De schriftelijke vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 14 april 2014, ingekomen ter griffie op 14 april 2014, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept voor de gehele periode van 450 dagen, omdat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan voornoemde algemene voorwaarde. Verdachte is immers op 13 april 2014 aangehouden vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2014.
Veroordeelde is ter terechtzitting verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Om deze reden dient de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te worden afgewezen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting haar vordering gewijzigd in die zin dat zij thans in plaats van herroeping voor de gehele periode een herroeping voor een periode van 100 dagen vordert. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat veroordeelde zich tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling wel goed heeft ingezet om aan zijn leven een positievere invulling te geven.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank stelt op grond van het door deze rechtbank gewezen vonnis van 9 september 2014 in de zaak met parketnummer 15/810163-14 vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de hem opgelegde algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Het voorgaande geeft, gelet op het bepaalde in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde en aldus tot toewijzing van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank neemt evenwel in aanmerking dat van de aan veroordeelde opgelegde proeftijd van 450 dagen op het moment van herroeping nog een beperkt deel van 57 dagen resteerde. Voorts is door getuige, [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland, ter terechtzitting naar voren gebracht dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd goed heeft gehouden aan het reclasseringstoezicht en de aan hem opgelegde interventies positief heeft afgerond. De reclassering is weliswaar teleurgesteld dat veroordeelde zich opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt maar is desondanks van oordeel dat veroordeelde zich op een aantal punten positief heeft ontwikkeld. De reclassering adviseert derhalve de voorwaardelijke invrijheidstelling niet te herroepen maar de proeftijd en het daaraan gekoppelde reclasseringstoezicht te laten doorlopen. Detentie zal volgens de reclassering, de vooruitgang die veroordeelde de afgelopen periode heeft geboekt, teniet doen.
De rechtbank heef tot slot overwogen dat aan de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling door de officier van justitie geen vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gekoppeld en dat de voorlopige hechtenis van veroordeelde voor het nieuwe feit op 24 april 2014 met instemming van het openbaar ministerie is geschorst.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de bedoeling van tenuitvoerlegging van resterende voorwaardelijke invrijheidsstelling er in beginsel geen plaats is voor omzetting in een taakstraf ziet de rechtbank in voornoemde bijzondere omstandigheden aanleiding om in dit specifieke geval de gevorderde 100 dagen detentie in een werkstraf om te zetten.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
De rechtbank herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling van
[veroordeelde].
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat die vrijheidsstraf zal worden omgezet in een
taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeidvoor de duur van
200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is gegeven door
mr. N. Cuvelier, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Wagenaar en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2014.