ECLI:NL:RBNHO:2014:11946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2078
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van AOW-korting voor medewerkers op boorplatforms

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, medewerkers van een boorplatform op het Nederlands Continentaal Plat, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eisers hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoeken om herziening van eerder genomen besluiten tot toekenning van hun ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW), waarbij kortingen waren toegepast wegens periodes waarin zij niet verzekerd waren. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld op 24 oktober 2014, waarbij eisers zich lieten bijstaan door een gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen. Echter, de rechtbank stelt vast dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak Salemink, waaruit blijkt dat het Unierecht niet van toepassing is op de situatie van eisers, aangezien zij niet gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij verkeer binnen de Unie.

De rechtbank concludeert dat de verzoeken van eisers om terug te komen van de eerdere besluiten terecht zijn afgewezen door de Svb. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: ALK 13/2077, Alk 13/2078 en 13/2079

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2014 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats],

[eiser],te [woonplaats],
[eiser],te [woonplaats],
gezamenlijk te noemen: eisers
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: M.F. Sturmans).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2013 heeft verweerder het verzoek van [eiser] om herziening van het besluit van 15 maart 2000 afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2013 heeft verweerder het verzoek van [eiser] om herziening van het besluit van 24 augustus 2007 afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2013 heeft verweerder het verzoek van [eiser] om herziening van het besluit van 30 september 2009 afgewezen.
Eisers hebben ieder voor zich bezwaar gemaakt tegen het hen betreffende afwijzingsbesluit.
Bij besluiten op bezwaar van respectievelijk 21 oktober 2013, 25 oktober 2013 en 17 oktober 2013 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de hen betreffende beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting op 24 oktober 2014 behandeld.
Eisers zijn verschenen, vergezeld van [naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
1.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. De bewoordingen of de strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Als het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere besluit handhaaft, opent dat niet de weg naar een rechterlijke toetsing alsof het een oorspronkelijk besluit betreft. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter zal dan het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt moeten nemen en zich in beginsel dienen te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
1.3.
In gevallen waarin een duuraanspraak in het geding is, is het voorts aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst (CRvB, 1 februari 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB0250). Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna, zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen.
1.4
Verweerder hanteert ten aanzien van herzieningsverzoeken beleid waarin – kort gezegd - is neergelegd dat, ingeval sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit, verweerder daar in redelijkheid op terugkomt.
1.5.
Naar aanleiding van arrest Salemink van het Europese Hof van Justitie van 17 januari 2012 (HvJ EU, C-347/10) heeft verweerder de Beleidsregel “territoriale werkingssfeer” aangenomen. Dit beleid ziet op de toepassing van verdragen inzake sociale zekerheid. Daarin is bepaald dat met ingang van 1 januari 2012 het continentaal plat in het kader van de volksverzekeringen ingeval van werknemers behandeld wordt als was het een deel van Nederland.
2.1.
Bij besluit van 15 maart 2000 heeft verweerder [eiser] per juli 2000 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) toegekend waarop een korting is toegepast van 8% omdat eiser van 4 juli 1959 tot en met 16 december 1961 en van 1 juli 1989 tot 1 januari 1992 niet voor de AOW verzekerd is geweest.
Dit besluit staat in rechte vast.
2.2.
Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft verweerder [eiser] per februari 2008 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend waarop een korting is toegepast van 4% omdat eiser van 1 juli 1989 tot 1 januari 1992 niet voor de AOW verzekerd is geweest. Dit besluit staat in rechte vast.
2.3.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder [eiser] per maart 2010 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend waarop een korting is toegepast van 4% omdat eiser van 1 juli 1989 tot t 1 januari 1992 niet voor de AOW verzekerd is geweest. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Eisers zijn Nederlander. Aan bij de hiervoor vermelde besluiten is aan ieder van hen een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend waarop – voor zover hier van belang - een korting is toegepast van 4% per jaar. Deze korting is toegepast omdat eisers, die toen ook in Nederland woonden, in de genoemde periodes op een boorplatform op het Nederlandse continentale plat werkten. Op grond van Koninklijk Besluit 746 werd in genoemde periodes werk op het continentaal plat van Nederland niet als werken in Nederland beschouwd. Op grond van artikel 10 van dat KB waren eisers in die periode niet verzekerd, zij golden als een werknemer die “uitsluitend buiten Nederland zijn arbeid verricht”. Eisers hebben destijds in Nederland wel loon/inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaald, maar hebben over genoemde periode, op hun verzoek, de premie teruggekregen.
4. Naar aanleiding van een publicatie van verweerder “Hoger pensioen voor sommige platformmedewerkers” hebben eisers ieder voor zich verweerder verzocht om terug te komen van de besluiten tot toekenning van het pensioen en de daarop toegepaste korting ongedaan te maken. Eisers hebben daarbij gesteld dat uit het arrest Salemink volgt dat destijds ten onrechte het continentaal plat als “buiten Nederland” is beschouwd. In bezwaar en beroep hebben eisers ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij hebben gewezen op identieke verzoeken van zeven oud-collega’s van eisers in dezelfde omstandigheden waarop verweerder positief heeft beslist.
5. Verweerder heeft de verzoeken van eisers om terug te komen van de bij de toekenning van het ouderdomspensioen gehanteerde korting van 4% afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
De verzekeringspositie van eisers wordt voorts niet bepaald door het Unierecht, waar het arrest Samelink op ziet. De verzekeringspositie van eisers wordt bepaald door de nationale bepalingen. De Beleidsregel “territoriale werkingssfeer” geldt niet voor eisers en heeft geen gevolgen voor hun rechten. Er is aldus geen sprake van onmiskenbaar onjuiste besluiten, zodat er ook voor de toekomst geen aanleiding bestaat om daarvan terug te komen. In de door eisers genoemde gelijke gevallen is volgens verweerder ten onrechte de korting ingetrokken. Verweerder acht zich niet gehouden om die fouten te herhalen. Afhankelijk van de uitkomst van de beroepen van eisers, zal verweerder beoordelen of in die gevallen de besluitvorming moet worden herzien.
6.1.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de beroepen voorop dat naar vaste jurisprudentie van de CRvB, de inhoud van inmiddels tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van het in rechte onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Voorts is van belang dat uit het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 januari 2004 (C-453/00, Kühne & Heitz) blijkt dat het gemeenschapsrecht niet vereist dat een bestuursorgaan moet terugkomen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit.
6.2.
Onder meer uit het Verdrag inzake het continentale plateau van 29 april 1958, Trb. 1959, 126 volgt dat het Nederlandse deel van het continentale plat geen onderdeel van het Nederlands grondgebied vormt. Het beroep dat eisers gedaan hebben op het arrest Salemink kan niet slagen. In dat arrest stelt het Hof weliswaar dat het continentale plateau gelijkgesteld moet worden met het grondgebied van Nederland, maar die gelijkstelling geldt bij de toepassing van het Unierecht, in het bijzonder Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71), in het licht van het vrij verkeer van werknemers en de regulering van de gemeenschappelijke markt. Het Unierecht was ten tijde in geding niet van toepassing op eisers. Zij woonden immers, ook voorafgaande en na de in geding zijnde periode, in Nederland en hebben niet binnen de Unie als werknemer gebruik gemaakt van het recht op vrij verkeer. Voor deze benadering vindt de rechtbank steun in de uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 12 april 2013 (ECLI:NL:CRVB: 2013:443).
6.3.
In het licht van het voorgaande kan ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (26 juni 2008, ECLI:NL:CRVB: 2008:BD6286) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat het bestuursorgaan gehouden is om een eerder gemaakte fout te herhalen.
6.4.
Verweerder was dan ook bevoegd de onderhavige verzoeken om terug te komen van de eerdere toekenningsbesluiten af te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren van deze bevoegdheid gebruik te maken dan wel dat verweerder daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke besluiten te herzien.
7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, mr. L.M. Kos en mr. B. Liefting-Voogd, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
griffier voorzitter
Verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.