In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een burgerambtenaar van de Koninklijke Marine en de minister van Defensie. De eiser, werkzaam als kapitein, was ontslagen wegens het ontvreemden van goederen die toebehoorden aan de marine. Het primaire besluit tot ontslag werd op 3 oktober 2012 genomen, na een onderzoek naar de diefstal van een generator en andere goederen. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 21 oktober 2014 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door meerdere gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich de goederen voor eigen gebruik heeft toegeëigend, ondanks zijn bewering dat hij toestemming had om deze mee te nemen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de minister voldoende was en dat er geen bewijs was voor de door eiser gestelde toestemming. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim ernstig was en dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van de gedragingen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het ontslag bevestigd, waarbij het belang van de minister in het handhaven van integriteit en betrouwbaarheid van ambtenaren zwaarwegend werd geacht.
De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan ambtenaren worden gesteld en de gevolgen van plichtsverzuim. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.