ECLI:NL:RBNHO:2014:11725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
15/820827-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 augustus 2014 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, werd aangehouden. De verdachte, afkomstig uit Nigeria, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 2428,4 gram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 17 november 2014 heeft de officier van justitie, mr. W.J. Veldhuis, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte arriveerde op Schiphol vanuit Brazilië en viel op door zijn zware handbagage. Bij controle van zijn bagage werden damesschoenen aangetroffen die cocaïne bevatten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte had moeten zijn van de inhoud van zijn bagage, gezien het gewicht en de omstandigheden waaronder hij de goederen had verkregen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de cocaïne Nederland had binnengebracht, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de inhoud.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde feit strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820827-14 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nigeria),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2428,4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 25 augustus 2014 komt verdachte vanuit Brazilië, via Lissabon, Portugal, aan op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Verdachte viel op met de door hem meegevoerde handbagage. Dit waren drie stuks en een van de douaneambtenaren zag dat verdachte moeite had met het dragen ervan; daaruit maakte de douaneambtenaar op dat het hier zware handbagage kon betreffen. Op het moment dat verdachte aankomsthal 1 wil verlaten, wordt hij aangesproken door een douaneambtenaar en wordt de handbagage van verdachte, bestaande uit twee tassen en een rugzak, gecontroleerd. In de bagage bevinden zich vier paar damesschoenen met opvallend hoge zolen. De schoenen voelen abnormaal zwaar aan en op een scan zijn afwijkende contouren te zien. Met een fretboortje is een gaatje gemaakt in de zool van één van de schoenen. Bij terugtrekking van het fretboortje blijft een witte stof kleven aan het boortje. Deze witte stof geeft een positieve kleurreactie op de MMC cocaïnetest. Hierop is verdachte aangehouden. [2] Bij nader onderzoek wordt op de rugtas (de rechtbank begrijpt: bovengenoemde rugzak) die verdachte (ook) als handbagage bij zich had een abnormale verdikking gevoeld. In de achterzijde van die rugtas wordt na het opensnijden daarvan een met transparant folie omwikkeld pakket aangetroffen van, netto, 398,5 gram. Het totale nettogewicht van de aangetroffen stof verstopt in de damesschoenen en de rugtas bedraagt circa 2428,4 gram. Van de aangetroffen stof zijn negen representatieve monsters genomen en deze monsters zijn ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam, [3] waar is geconcludeerd dat al het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4]
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld staat vast dat verdachte een hoeveelheid van bijna tweeëneenhalve kilogram van een materiaal bevattende cocaïne in zijn handbagage het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht.
3.4. Bewijsoverweging
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte deze cocaïne opzettelijk Nederland heeft binnengebracht. In dat verband is door en namens verdachte gesteld dat verdachte niet wist dat er cocaïne in de damesschoenen en de rugtas zat. Verdachte had, kort gezegd, deze spullen op verzoek van [naam 2], de broer van een goede vriend van hem genaamd [naam], meegenomen naar Nederland. Hij was erbij toen [naam 2] de spullen voor diens broer [naam] in Brazilië kocht en verdachte zou ze in Nederland aan [naam] geven. Concluderend heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde opzet op de invoer.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat in zaken als deze, waarin bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier zelf verantwoordelijk is voor en bekend wordt verondersteld met de inhoud van zijn of haar bagage. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken als het op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Opvallend in de onderhavige zaak is niet alleen verdachtes niet verifieerbare en niet aanstonds aannemelijke reisdoel versus zijn financiële positie, maar ook het zichtbaar zenuwachtige gedrag van verdachte dat reeds bij de Koninklijke Marechaussee in het oog sprong (dossierpagina 1-2), het aanmerkelijke gewicht dat hij aan damesschoenen en rugtas meesjouwde en het feit dat de vriend [naam], die verdachte al vijf à zes (ter zitting: ‘zeven’) jaar zo goed zegt te kennen, bij de autoriteiten in Nederland niet bekend is onder de door verdachte genoemde gegevens. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting nadrukkelijk heeft verklaard erbij aanwezig te zijn geweest toen [naam 2] de damesschoenen en de rugtas in een winkel in Brazilië kocht en verdachte deze vervolgens meenam als handbagage. Deze omstandigheden tezamen bezien geeft de rechtbank bepaaldelijk te denken.
Ervan uitgaande evenwel dat verdachte op de door hem beschreven wijze de goederen gevuld met cocaïne heeft verkregen en meegenomen, dan geldt het volgende. De schoenen voelden abnormaal zwaar aan en de rugtas had een abnormale verdikking. Tezamen ging het om een (meer) gewicht van bijna tweeëneenhalve kilo.
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van verdachte om, onder deze omstandigheden, de spullen die hij van de door hem genoemde [naam 2] had gekregen nader te onderzoeken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er veelvuldig per vliegtuig cocaïne wordt gesmokkeld vanuit Zuid-Amerika naar Europa. Uitgaande van zijn eigen verklaring, heeft verdachte dat onderzoek nagelaten en heeft hij de damesschoenen waarin later de cocaïne werd aangetroffen niet eens ter hand genomen.
Door deze spullen zonder enig nader onderzoek en met een dergelijk (extra) gewicht als handbagage mee te voeren vanuit Brazilië via Lissabon naar Nederland heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich daarin cocaïne zou bevinden en hij zich aldus schuldig zou maken aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2428,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de van 26 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 2428,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat in de persoon van verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd en die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is, maar dat hier kan worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2014.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van d.d. 25 augustus 2014, dossierpagina 1 en 2 en het aanvullend proces-verbaal d.d. 28 augustus 2014, los in dossier opgenomen.
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 augustus 2014, dossierpagina 27 t/m 34.
4.Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 28 augustus 2014, met kenmerk 11045 X 14, los in dossier opgenomen.