ECLI:NL:RBNHO:2014:11720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
15/820807-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 augustus 2014 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 3024,2 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, geboren in Venezuela en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, had een koffer met daarin voetbalartikelen meegenomen van Trinidad naar Nederland. Tijdens een controle op Schiphol werd ontdekt dat in de scheenbeschermers in de koffer een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne was verstopt. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, die pleitte voor vrijspraak, zorgvuldig gewogen. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne en dat deze mogelijk later in de koffer was gestopt. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd, en legde een gevangenisstraf van dertig maanden op. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en dat de handel in cocaïne gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar op basis van de Opiumwet en legde de straf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820807-14 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Venezuela),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. van der Veen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3024,2 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op 17 augustus 2014 met vlucht KL736 vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een verscherpte controle wordt de
ruimbagage van verdachte, bestaande uit een zwarte koffer, gecontroleerd. In de koffer zitten voetbalartikelen, waaronder scheenbeschermers. Als een van de verbalisanten een setje scheenbeschermers ter hand neemt, voelt zij dat dit abnormaal zwaar aanvoelt. Met een fretboortje is een opening gemaakt in één van de in de koffer aangetroffen scheenbeschermers. Bij terugtrekking van het fretboortje blijft een witte stof kleven aan het fretboortje. Deze witte stof geeft een positieve kleurreactie op de MMC cocaïnetest. Hierop is verdachte aangehouden. [2] De inhoud van de koffer op naam van verdachte is nader onderzocht. De zwarte koffer had een bruto gewicht van circa 23,8 kilogram en het bagagelabel vertoonde geen onregelmatigheden. In de koffer zat twintig paar scheenbeschermers met een bruto gewicht van 7550 gram en een verschillend gewicht per scheenbeschermer. In de veertig scheenbeschermers is een witkleurige stof aangetroffen met een totaal nettogewicht van circa 3024,4 gram. Van de aangetroffen stof zijn veertig representatieve monsters genomen en deze monsters zijn ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam, [3] waar is geconcludeerd dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4]
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld staat vast dat verdachte meer dan drie kilogram van een materiaal bevattende cocaïne het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht.
4.2. Bewijsoverweging
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte deze cocaïne opzettelijk Nederland heeft binnengebracht. Door en namens verdachte is in zoverre vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de voetbalartikelen die hij van ene [naam] heeft meekregen immers voldoende gecontroleerd en heeft niets vreemds hieraan bemerkt. Verdachtes reisverhaal en de omstandigheden waaronder hij de voetbalartikelen heeft gekregen kunnen weliswaar aanleiding geven tot het vaststellen van voorwaardelijk opzet, maar voorwaardelijk opzet kan niet zien op later toegevoegde drugs. Toen verdachte op Schiphol aankwam, zat er ineens een ander slot op de koffer, was het aantal scheenbeschermers mogelijkerwijs veranderd en lijkt het gewicht van de koffer niet helemaal te kloppen, aldus de raadsman. Er bestaat volgens de verdediging derhalve een mogelijkheid dat de cocaïne pas in Trinidad en Tobago of Curaçao in de koffer is gestopt zonder medeweten van verdachte. De verdediging heeft zich concluderend op het standpunt gesteld dat verdachte niets van de cocaïne in de koffer heeft geweten en dat hij aldus geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om de cocaïne in Nederland in te voeren zoals ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat in zaken als deze, waarin bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier zelf verantwoordelijk is voor en bekend wordt verondersteld met de inhoud van zijn bagage. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken als het op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er veelvuldig per vliegtuig cocaïne wordt gesmokkeld vanuit de Nederlandse Antillen en Midden en Zuid Amerika naar Europa.
Verdachte heeft verklaard dat een vriend genaamd [naam] hem gevraagd heeft om verschillende voetbalartikelen mee te nemen vanuit Trinidad naar Nigeria. De spullen zouden bedoeld zijn als gift voor kinderen in Lagos. Verdachte moest hiervoor vanuit Trinidad naar Curaçao, van Curaçao naar Amsterdam en vervolgens van Amsterdam naar Nigeria vliegen. [naam] zou de hele reis betalen en ook de hotels. Verdachte heeft de voorgestelde handelswijze van [naam] kennelijk, zo valt uit zijn verklaring op te maken, voor zoete koek geslikt en heeft zich niet afgevraagd waarom de voetbalartikelen uit Nigeria en bestemd voor Venezuela onderweg in Trinidad gekocht moesten worden en waarom verdachte via deze vreemde route moest reizen. Ondanks de waarschuwingen van zijn vrouw, die [naam] niet vertrouwde en verdachte heeft geadviseerd om niet met [naam] in zee te gaan, is verdachte aan de reis begonnen. In Trinidad heeft [naam] een nieuwe koffer voor verdachte gekocht en deze koffer gevuld met voetbalartikelen. Verdachte zou de koffer en de spullen goed gecontroleerd hebben, omdat hij vanwege zijn voormalige baan bij de politie weet dat er veel drugs gesmokkeld worden. Verdachte heeft de scheenbeschermers echter niet uit de plastic verpakking gehaald en heeft derhalve niet kunnen onderzoeken of er verdovende middelen in de scheenbeschermers verstopt zaten. Op zitting hiernaar gevraagd, heeft verdachte verklaard dat hij de scheenbeschermers met meerdere tegelijk heeft opgepakt en in zijn koffer heeft gestopt. Hij zou hierdoor niet hebben gemerkt dat de scheenbeschermers abnormaal zwaar aanvoelden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij tijdens de reis wel een vermoeden kreeg dat er iets niet in de haak was. Dat acht de rechtbank ook niet verwonderlijk: niet alleen de voetbalartikelen, het doel van de reis, de reisroute, de financiering en de wijze van het boeken van de reis - een en ander zoals ter terechtzitting aan de orde gekomen - boden daartoe aanleiding, maar ook de omstandigheid dat [naam] niet met verdachte meereisde met de voetbalartikelen, maar later zou volgen met (een deel van) de bagage van verdachte is een in het oog springend, niet logisch gegeven bij een reis ten behoeve van het beweerde goede doel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft gesteld ten aanzien van het door verdachte verrichte onderzoek in de gegeven omstandigheden verre van toereikend is geweest.
Het verweer van de verdediging dat, als mogelijk scenario, de drugs later in de koffer zijn gestopt, wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij op Schiphol de scheenbeschermers in de koffer herkende en dat dit de voetbalartikelen waren die [naam] aan hem had gegeven. Ook op de ter zitting getoonde foto’s van de scheenbeschermers (paragraaf 1.1.4), herkent verdachte de scheenbeschermers die hij in Trinidad heeft ingepakt. Bovendien is er ook geen opvallend verschil in gewicht van de koffer tussen het moment van inchecken (53 Lb) en het moment van het aantreffen van de koffer op Schiphol (ca. 24 kg). Aan deze omstandigheden kent de rechtbank beslissend gewicht toe.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij op deze reis cocaïne met zich mee zou voeren en Nederland zou binnen brengen.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3024,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van meer dan drie kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals (ook) door de raadsman van verdachte naar voren gebracht, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. E.M.M. Gabel en mr. B.A.A. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2014.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 17 augustus 2014, dossierparagraaf 1.1.
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 augustus 2014, dossierparagraaf 1.1.4.
4.Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 22 augustus 2014, met laboratoriumnummer 10869 X 14, los in het dossier opgenomen.