In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 12 december 2014, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een terugvordering van WWB-uitkering en de oplegging van een boete behandeld. Eiser had een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem teruggevorderd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking van het besluit aan eiser correct was, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende adres. Eiser had nagelaten zijn adreswijziging door te geven, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken.
Daarnaast was er een boete opgelegd aan eiser wegens het niet nakomen van zijn inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelt dat eiser weliswaar geen opzet had, maar wel grove schuld, omdat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank legt de boete vast op 75% van het benadelingsbedrag, wat neerkomt op € 776,22. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 13 mei 2014 ongegrond, maar het beroep tegen het besluit van 20 februari 2014 wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van 20 februari 2014 en herroept het besluit van 21 oktober 2013, waarbij de boete wordt opgelegd. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,00.