Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
“Hierbij dien ik namens [eiser] (…) het verzoek in tot vergoeding van planschade betreffende de onroerende zaak plaatselijk bekend als [locatie] ten gevolge van het Bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid. (…) Er is sprake van waardevermindering woning betrokkene. De tegemoetkoming dient € 30.000 te zijn ivm met verlies privacy, vermindering situeringswaarde en vermeerdering overlast van geluid en stank door de uitbreiding van de bouw- en gebruiksmogelijkheden door bovengenoemd bestemmingsplan.”
23 maart 2012 niet heeft hoeven afleiden dat eiser heeft beoogd het bestemmingsplan “Partiële herziening “Overtoom” en “Recreatiegebied Heerhugowaard Zuid” t.b.v. windpark” als oorzaak van de gestelde schade aan te duiden. Eiser heeft in de brief van 23 maart 2012 immers slechts het bestemmingsplan “Heerhugowaard-Zuid” als oorzaak van planschade vermeld. Omdat eiser in de brief van 23 maart 2012 slechts het bestemmingsplan “Heerhugowaard-Zuid” heeft vermeld en daarin niet tevens heeft verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van het bestemmingsplan “Partiële herziening “Overtoom” en “Recreatiegebied Heerhugowaard Zuid” t.b.v. windpark” bestaat er, gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro in samenhang bezien met artikel 4:2 van de Awb, geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van artikel 3:2 van de Awb was gehouden bij eiser navraag te doen naar de omvang van de aanvraag. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:535, 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2232 en 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:915.
Beslissing
mr. drs. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.