Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[verzoeker], te[woonplaats], verzoeker,
,werkzaam bij het CBR.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag en een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd kreeg. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 23 april 2014, waarin zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard na het vaststellen van een ademalcoholgehalte van 625 µg/l. Het bezwaar werd door het CBR kennelijk ongegrond verklaard op 5 augustus 2014, waarna verzoeker beroep instelde en vroeg om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat een voorlopige voorziening niet geschikt is voor het geven van een rechtsoordeel over de vraag of het opleggen van het ASP kan worden aangemerkt als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep van verzoeker op dit punt niet kansrijk is. Ook het standpunt van verzoeker dat de handhaving van het ASP in strijd is met het voornemen van de minister, werd niet gevolgd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister een onderscheid maakt tussen zaken waarin het ASP al in uitvoering is en zaken waarin dit nog niet is gebeurd, wat niet in strijd is met het verbod op willekeur.
De voorzieningenrechter weegt het algemeen belang van verkeersveiligheid zwaar en concludeert dat het verzoek om schorsing van de maatregel moet worden afgewezen. Verzoeker had geen zwaarwegende belangen aangevoerd die de schorsing zouden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat, hoewel het alcoholslot een beperking van de vrijheid van verzoeker met zich meebrengt, hij nog steeds kan deelnemen aan het verkeer. De uitspraak eindigt met de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.