ECLI:NL:RBNHO:2014:11046

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
HAA 13 / 3246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake maatschappelijke opvang en WMO voor kwetsbare personen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 11 november 2014, staat de aanvraag van eiseres voor maatschappelijke opvang centraal. Eiseres, die staatloos is en geen rechtmatig verblijf heeft, heeft een aanvraag ingediend voor aanvullende hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft deze aanvraag afgewezen, wat door eiseres is bestreden. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van verweerder ondoorzichtig is en dat er onvoldoende inzicht is in de mogelijkheden voor maatschappelijke opvang voor eiseres. De rechtbank stelt vast dat eiseres behoort tot de kwetsbare personen die bescherming behoeft op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om nader feitenonderzoek te doen en meer inzicht te geven in de concrete mogelijkheden voor maatschappelijke opvang. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en draagt verweerder op om binnen twaalf weken het gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3246

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. Ph. H. Arnold).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld nader in overleg te treden. Partijen hebben vervolgens hun standpunten op schrift gesteld en aan de rechtbank doen toekomen. De behandeling van het beroep is daarop voortgezet op de zitting van de meervoudige kamer op 29 juli 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres verblijft ongeveer 20 jaar in Nederland. Zij is staatloos. Zij heeft geen rechtmatig verblijf in de zin van de Vreemdelingenwet en is al jaren in procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Eiseres ontvangt van de [stichting] ([stichting]) een financiële bijdrage van € 440,- per maand. Daarvan huurt eiseres naar eigen zeggen - zwart - een kamer voor € 350,- per maand. Eiseres heeft op 24 juni 2012 bij verweerder een aanvraag ingediend voor adequate/aanvullende hulp, met het oog op haar kwetsbare positie.
2. Verweerder heeft op de aanvraag afwijzend beslist en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Verweerder stelt zich bij het bestreden besluit - voor zover thans nog in geschil en van belang - op het standpunt dat aan eiseres ten tijde van het bestreden besluit een voldoende mate van ondersteuning wordt geboden en dat er daarom geen sprake is van omstandigheden die een zodanige aantasting van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), opleveren dat er een verplichting zou zijn om haar op grond van de Wmo (meer) opvang te bieden. De geboden ondersteuning voldoet aan de eisen die eiseres zelf stelt, namelijk dat zij kan eten, zich kan kleden en kan slapen. Eiseres heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd waaruit het tegendeel blijkt, aldus verweerder.
3. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres behoort tot de categorie van kwetsbare personen die op grond van artikel 8 van het EVRM in het bijzonder bescherming moet worden geboden. Eiseres ontvangt van de [stichting] (die onder meer via de gemeente wordt gesubsidieerd) maandelijks een bedrag van € 440,-. De rechtbank stelt vast dat de besluitvorming rond deze aan eiseres toegekende bijdrage door [stichting] binnen de kaders van de Wmo heeft plaatsgevonden. Daarover bestaat thans tussen partijen geen geschil meer. In het licht van die vaststelling vat de rechtbank het bestreden besluit op als een weigering van verweerder om de aan eiseres feitelijk geboden voorziening (in de vorm van een bijdrage van € 440,- per maand) uit te breiden dan wel op te hogen.
4. Eiseres stelt dat in haar geval, gelet op haar uitzichtloze situatie, geen sprake is van een adequate voorziening. € 440,- per maand is te weinig om in haar basisbehoeften (onderdak, kleding en eten) te voorzien. Zij houdt na aftrek van de huur van € 350,- slechts een bedrag over van € 90,- per maand. De huur mag hoog lijken maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat het voor een illegaal heel moeilijk is om voor een lager bedrag een adequaat onderdak te vinden. De gemachtigde van eiseres heeft in het bijzonder gewezen op de ‘immediate measure’ van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 25 oktober 2013 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1995). De gemachtigde van eiseres heeft ook gewezen op de oplossingen die in andere gemeenten worden getroffen en heeft bepleit om daarbij aan te sluiten.
5. Om te kunnen beoordelen of in de situatie van eiseres de weigering van verweerder om de aan haar geboden voorziening uit te breiden blijk geeft van een ‘fair balance’ tussen de publieke belangen van verweerder en de particuliere belangen van eiseres, is het relevant een volledig inzicht te hebben in de zich voordoende feiten en omstandigheden en daarnaast in de mogelijkheden en onmogelijkheden in het kader van de maatschappelijke opvang, zoals hier vorm wordt gegeven door verweerder. De rechtbank stelt vast dat dat inzicht hier ontbreekt. Getracht is, na de zitting van 11 december 2013, om partijen met elkaar in gesprek te laten gaan. Om die reden heeft de rechtbank de behandeling geschorst. Dit heeft evenwel geen resultaat gehad. Ook na de voortgezette behandeling op de zitting van 13 augustus 2014 staat de gang van zaken de rechtbank niet duidelijk voor ogen. Verweerder gaat er aan voorbij dat het voor eiseres in de positie waarin zij verkeert moeilijk is haar stellingen met betrekking tot het betalen van de huur te onderbouwen. Voorts heeft verweerder aan de rechtbank niet duidelijk kunnen maken op welke gronden hij tot de conclusie is gekomen dat de geboden ondersteuning in dit geval als voldoende is te bestempelen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat verweerder niet duidelijk kan maken hoe de maatschappelijke opvang in relatie tot de situatie van eiseres concreet vorm is gegeven en in hoeverre in het bedrag van € 440,- de kosten van kamerhuur zijn inbegrepen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het ondoorzichtig hoe verweerder tot de conclusie kan komen dat de bijdrage van de [stichting] voldoende is. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval, gelet op de verschillende posities waarin partijen verkeren, aan verweerder worden gevraagd toe te lichten hoe het precies zit, ook als hij daarvoor nader onderzoek moet doen naar de feitelijke gang van zaken en, bijvoorbeeld door navraag te doen via de daartoe geëigende kanalen, uit te zoeken wat er betreffende de maatschappelijk opvang in de situatie van eiseres mogelijk is en in welke vorm. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder in ieder geval (ook) nader feitenonderzoek verrichten en (meer) inzicht geven in de concrete mogelijkheden in het kader van de maatschappelijke opvang in de situatie van eiseres. Verweerder krijgt daarmee ook de gelegenheid alsnog rekening te houden met de recente jurisprudentie (onder andere voornoemde uitspraak van de CRvB van 4 juni 2014) De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot de uitspraak op het beroep;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, en mr. E.P.W. van de Ven en mr. I. de Greef, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.