ECLI:NL:RBNHO:2014:10527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
2864353 KG EXPL 14-29
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever, Havik Auto B.V. De werknemer, die sinds 1991 in dienst was, was op 14 januari 2014 op staande voet ontslagen wegens diefstal van goederen van de werkgever. De werknemer vorderde in kort geding dat het ontslag onterecht was en dat hij recht had op doorbetaling van zijn loon. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De werkgever had voldoende bewijs van diefstal, waaronder camerabeelden, en had het ontslag onverwijld gegeven, zoals vereist door de wet. De kantonrechter overwoog dat de werknemer erkende goederen te hebben meegenomen zonder toestemming, en dat dit handeling niet als een eenmalige vergissing kon worden beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de diefstal een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde, en dat de werknemer niet kon aantonen dat het ontslag onterecht was. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 2864353 KG EXPL 14-29
Uitspraakdatum: 8 april 2014

Vonnis in kort geding

De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:

[naam eiser], wonende te [woonplaats],

eisende partij,
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. P.J.M. Ros, advocaat te Schagen
tegen

de besloten vennootschap Havik Auto B.V., gevestigd te Wormerveer

gedaagde partij
verder ook te noemen: Havik
gemachtigde: mr. M.C. Zaal, advocaat te Amsterdam.

Het procesverloop

1. [werknemer] heeft op de gronden zoals vermeld in de dagvaarding van 13 maart 2014 een voorziening gevorderd.
2. De zaak is behandeld op de zitting van 25 maart 2014, gezamenlijk met een verzoek van Havik tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen (onder nummer 2745611 OA VERZ 14-4). [werknemer] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Ros. Voor Havik zijn verschenen [A], directeur, [B], Partsmanager/After Sales Manager, en [C], Hoofd Personeelszaken, bijgestaan door mr. Zaal. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht aan de hand van pleitnotities. Met het oog op de zitting hebben partijen bij brieven van 24 maart 2014 nog stukken toegezonden.
3. Na afloop van de zitting is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

De feiten

4. Havik handelt, verhuurt en repareert auto’s van de merken Opel en Chevrolet. Havik heeft drie bedrijfsvestigingen, in [plaats], [Plaats] en [plaats x].
5. [werknemer], geboren [datum], is op 16 december 1991 bij (de rechtsvoorganger van) Havik in dienst getreden. [werknemer] werkte voor het laatst in de functie van Partsmanager/ Chef Magazijn in de bedrijfsvestiging in [plaats], met een salaris van € 3.449,13 bruto per maand.
6. [werknemer] is op 14 januari 2014 op staande voet ontslagen. In een brief van 14 januari 2014 heeft Havik het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd. Daarbij is door Havik aan [werknemer] meegedeeld dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet was gelegen in het feit dat [werknemer] zonder toestemming aan Havik toebehorende goederen mee naar huis had genomen, te weten een gasfles, ruitenwisserbladen, ruitenwisservloeistof en een accu. Daarbij is door Havik mede als dringende reden genoemd dat [werknemer], daarnaar gevraagd, niet direct de waarheid heeft verteld, dat de handelingen structureel van aard zijn en dat het vertrouwen in [werknemer] ernstig en onherstelbaar is verstoord.
7. In een e-mail van 15 januari 2014, gericht aan Havik, heeft [werknemer] verzocht om van het ontslag op staande voet af te zien. [werknemer] heeft erop gewezen dat sprake is van een al langer lopend conflict over een eenmalige uitkering, het innemen van een auto van de zaak en de verstrekking van een brandstofpas. In die e-mail stelt [werknemer] verder dat hij in oktober 2013 door Havik is geïnformeerd dat hij in plaats van een brandstofpas bonnen voor brandstof zou krijgen, en dat er daarna bij hem
“iets geknapt”is, waarna hij in reactie daarop een
“paar dingen”voor zichzelf heeft besteld en deze heeft meegenomen
“als vergoeding voor mijn brandstofpas”.

Het geschil

8. [werknemer] vordert dat Havik in kort geding wordt veroordeeld om het hem toekomende loon te betalen, vanaf 14 januari 2014 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, en om salarisspecificaties te verstrekken. Daarbij stelt [werknemer] – kort weergegeven – dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat het niet onverwijld is gegeven, de gronden voor dat ontslag niet onmiddellijk aan hem zijn kenbaar gemaakt, en omdat er geen sprake is van een dringende reden voor dat ontslag. [werknemer] erkent dat hij enkele goederen van Havik heeft meegenomen, maar voert aan dat hij dit niet als diefstal heeft ervaren en dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat Havik zich ook niet als goed werkgever heeft gedragen. Verder wijst [werknemer] erop dat hij een goede en lange staat van dienst heeft, en dat het ontslag grote gevolgen voor hem heeft.
9. Havik stelt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en dat [werknemer] daarom geen recht meer heeft op betaling van loon na 14 januari 2014. Volgens Havik is sprake van diefstal van goederen door [werknemer] en kan zij dit als werkgever niet accepteren. Verder voert Havik aan dat zij in haar afweging rekening heeft gehouden met het lange dienstverband van [werknemer] en het naar behoren functioneren, maar dat zij vanwege de diefstal door [werknemer] ieder vertrouwen in hem is verloren. Havik meent dat het ontslag wel onverwijld is verleend, omdat zij de camerabeelden, waarop zij het ontslag mede heeft gebaseerd, begin januari 2014 voor het eerst heeft gezien.
10. Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

11. Het gaat in dit kort geding om de vraag of het door Havik gegeven ontslag op staande voet geldig is en of Havik moet worden veroordeeld om het loon van [werknemer] vanaf 14 januari 2014 door te betalen.
12. Voor toewijzing van een vordering in kort geding is om te beginnen vereist dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot loondoorbetaling na een ontslag op staande voet.
13. Verder is voor toewijzing van de vordering van [werknemer] in dit kort geding nodig dat die vordering voldoende aannemelijk is en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
14. De kantonrechter overweegt dat [werknemer] op zichzelf terecht stelt dat een ontslag op staande voet volgens artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) onverwijld moet worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Aan die eis is in dit geval echter ook voldaan. Havik heeft naar aanleiding van onverklaarbare voorraadverschillen bij het magazijn in de bedrijfsvestiging in [plaats] eind juli 2013 door een recherchebureau binnencamera’s laten installeren in dat magazijn. In september 2013 zijn ook buitencamera’s geplaatst, omdat de beelden van de binnencamera’s nog niet voldoende informatie hadden opgeleverd. In januari 2014 zijn de complete beelden door het recherchebureau bekeken, waarna in de tweede week van januari 2014 Havik over de resultaten daarvan is ingelicht en Havik die beelden heeft gezien. Vervolgens heeft Havik in het kader van hoor en wederhoor met [werknemer] op 13 januari 2014 een gesprek gehad. Daarna is het ontslag op staande voet gevolgd op 14 januari 2014, waarbij de dringende reden daarvoor in ieder geval bij brief van 14 januari 2014 aan [werknemer] is bekendgemaakt. Gelet op die gang van zaken is het ontslag onverwijld gegeven en is de reden daarvoor ook gelijktijdig meegedeeld.
15. Over de vraag of Havik een dringende reden had voor het ontslag op staande voet, wordt het volgende overwogen.
16. In artikel 7:678 lid 1 BW staat dat voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit artikel 7:678 lid 2, onder d, BW volgt dat een dringende reden onder andere aanwezig kan zijn als de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of verduistering, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt.
17. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (zie o.m. de uitspraak van de Hoge Raad van 20 april 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2012:BV9532, en in JAR 2012/135).
18. Op de zitting heeft [werknemer] erkend dat hij bij vier gelegenheden zonder toestemming goederen van Havik uit het magazijn heeft weggenomen en heeft meegenomen naar huis. Het gaat daarbij, mede gelet op de door Havik overgelegde stukken en camerabeelden, om het wegnemen van een accu op 26 juli 2013, een gevulde gasfles op 4 oktober 2013, ten minste twee dozen met 12 flessen (per doos) ruitensproeiervloeistof van 500 ml op 8 november 2013, en het wegnemen van ruitenwisserbladen van het merk Fiat op of rond 12 november 2013. Het wegnemen van die goederen is naar het oordeel van de kantonrechter door Havik terecht aangemerkt als diefstal. [werknemer] heeft die goederen immers bewust meegenomen met het doel om die goederen zich toe te eigenen, zoals hij ook heeft gesteld in eerdergenoemde e-mail van 15 januari 2014. Dat [werknemer] het wegnemen van de goederen niet als diefstal heeft ervaren, maar als ‘vergoeding’ voor een niet verstrekte brandstofpas, doet er niet aan af dat sprake is van diefstal. [werknemer] weet of behoort te weten dat een discussie over een vergoeding voor brandstofkosten nooit eigenmachtig door hem kan worden ‘opgelost’ door het wegnemen van goederen. Dat [werknemer] zou hebben gehandeld in een
“vlaag van verstandsverbijstering”, zoals hij zegt in een tweede e-mail van 15 januari 2014, kan de kantonrechter niet inzien, omdat de goederen zijn weggenomen op vier verschillende momenten over een periode van enkele maanden.
19. Het standpunt van [werknemer] dat de accu en de ruitenwisserbladen in feite geen waarde hadden dan wel dat deze door werknemers mochten worden meegenomen, deelt de kantonrechter niet. [werknemer] heeft op de zitting erkend dat hij ermee bekend is dat ook een afgeschreven of defecte accu restwaarde heeft en dat de afvoer daarvan vanwege milieuvoorschriften door Havik zelf moet gebeuren en deugdelijk moet worden geadministreerd. Dat de ruitenwisserbladen geen waarde hadden of door werknemers zouden mogen worden meegenomen, is pas op de zitting door [werknemer] naar voren gebracht en niet onderbouwd.
20. Nu als vaststaand wordt aangenomen dat sprake is geweest van diefstal van genoemde goederen door [werknemer], is [werknemer] terecht op staande voet ontslagen door Havik. Die diefstal leverde voor Havik een dringende reden op voor ontslag op staande voet, waarbij Havik kan worden gevolgd in haar standpunt dat zij het wegnemen van goederen door werknemers onder geen enkele omstandigheid kan accepteren en dat het vertrouwen in [werknemer] door zijn handelingen onherstelbaar is beschadigd. Dat is temeer het geval nu [werknemer] de goederen uit het magazijn heeft weggenomen en hij in zijn functie juist de verantwoordelijkheid had over dat magazijn.
21. De omstandigheid dat [werknemer] ten tijde van het ontslag een dienstverband had van 23 jaar en dat hij naar behoren functioneerde, weegt tegenover de aard en ernst van de dringende reden voor het ontslag op staande voet niet zwaar genoeg om te oordelen dat dit ontslag niet gerechtvaardigd is. Hetzelfde geldt voor het feit dat de gevolgen van het ontslag ingrijpend kunnen zijn voor [werknemer]. Hetgeen door [werknemer] is aangevoerd over het door hem gestelde slechte werkgeverschap van Havik, is tegenover de betwisting daarvan door Havik onvoldoende aannemelijk geworden. Bovendien kan dit vermeende slechte werkgeverschap, indien dit al zou komen vast te staan, er niet aan afdoen dat de diefstal van genoemde goederen door [werknemer] ook in dat geval een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
22. Omdat het ontslag op staande voet waarschijnlijk zal standhouden in een bodemprocedure, moet de vordering van [werknemer] in dit kort geding worden afgewezen.
23. Nu [werknemer] ongelijk krijgt, zal hij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Havik.

De beslissing

De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, die tot heden voor Havik worden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van Havik.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter