De beoordeling
11. Het gaat in dit kort geding om de vraag of het door Havik gegeven ontslag op staande voet geldig is en of Havik moet worden veroordeeld om het loon van [werknemer] vanaf 14 januari 2014 door te betalen.
12. Voor toewijzing van een vordering in kort geding is om te beginnen vereist dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot loondoorbetaling na een ontslag op staande voet.
13. Verder is voor toewijzing van de vordering van [werknemer] in dit kort geding nodig dat die vordering voldoende aannemelijk is en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
14. De kantonrechter overweegt dat [werknemer] op zichzelf terecht stelt dat een ontslag op staande voet volgens artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) onverwijld moet worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Aan die eis is in dit geval echter ook voldaan. Havik heeft naar aanleiding van onverklaarbare voorraadverschillen bij het magazijn in de bedrijfsvestiging in [plaats] eind juli 2013 door een recherchebureau binnencamera’s laten installeren in dat magazijn. In september 2013 zijn ook buitencamera’s geplaatst, omdat de beelden van de binnencamera’s nog niet voldoende informatie hadden opgeleverd. In januari 2014 zijn de complete beelden door het recherchebureau bekeken, waarna in de tweede week van januari 2014 Havik over de resultaten daarvan is ingelicht en Havik die beelden heeft gezien. Vervolgens heeft Havik in het kader van hoor en wederhoor met [werknemer] op 13 januari 2014 een gesprek gehad. Daarna is het ontslag op staande voet gevolgd op 14 januari 2014, waarbij de dringende reden daarvoor in ieder geval bij brief van 14 januari 2014 aan [werknemer] is bekendgemaakt. Gelet op die gang van zaken is het ontslag onverwijld gegeven en is de reden daarvoor ook gelijktijdig meegedeeld.
15. Over de vraag of Havik een dringende reden had voor het ontslag op staande voet, wordt het volgende overwogen.
16. In artikel 7:678 lid 1 BW staat dat voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit artikel 7:678 lid 2, onder d, BW volgt dat een dringende reden onder andere aanwezig kan zijn als de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of verduistering, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt.
17. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (zie o.m. de uitspraak van de Hoge Raad van 20 april 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2012:BV9532, en in JAR 2012/135). 18. Op de zitting heeft [werknemer] erkend dat hij bij vier gelegenheden zonder toestemming goederen van Havik uit het magazijn heeft weggenomen en heeft meegenomen naar huis. Het gaat daarbij, mede gelet op de door Havik overgelegde stukken en camerabeelden, om het wegnemen van een accu op 26 juli 2013, een gevulde gasfles op 4 oktober 2013, ten minste twee dozen met 12 flessen (per doos) ruitensproeiervloeistof van 500 ml op 8 november 2013, en het wegnemen van ruitenwisserbladen van het merk Fiat op of rond 12 november 2013. Het wegnemen van die goederen is naar het oordeel van de kantonrechter door Havik terecht aangemerkt als diefstal. [werknemer] heeft die goederen immers bewust meegenomen met het doel om die goederen zich toe te eigenen, zoals hij ook heeft gesteld in eerdergenoemde e-mail van 15 januari 2014. Dat [werknemer] het wegnemen van de goederen niet als diefstal heeft ervaren, maar als ‘vergoeding’ voor een niet verstrekte brandstofpas, doet er niet aan af dat sprake is van diefstal. [werknemer] weet of behoort te weten dat een discussie over een vergoeding voor brandstofkosten nooit eigenmachtig door hem kan worden ‘opgelost’ door het wegnemen van goederen. Dat [werknemer] zou hebben gehandeld in een
“vlaag van verstandsverbijstering”, zoals hij zegt in een tweede e-mail van 15 januari 2014, kan de kantonrechter niet inzien, omdat de goederen zijn weggenomen op vier verschillende momenten over een periode van enkele maanden.
19. Het standpunt van [werknemer] dat de accu en de ruitenwisserbladen in feite geen waarde hadden dan wel dat deze door werknemers mochten worden meegenomen, deelt de kantonrechter niet. [werknemer] heeft op de zitting erkend dat hij ermee bekend is dat ook een afgeschreven of defecte accu restwaarde heeft en dat de afvoer daarvan vanwege milieuvoorschriften door Havik zelf moet gebeuren en deugdelijk moet worden geadministreerd. Dat de ruitenwisserbladen geen waarde hadden of door werknemers zouden mogen worden meegenomen, is pas op de zitting door [werknemer] naar voren gebracht en niet onderbouwd.
20. Nu als vaststaand wordt aangenomen dat sprake is geweest van diefstal van genoemde goederen door [werknemer], is [werknemer] terecht op staande voet ontslagen door Havik. Die diefstal leverde voor Havik een dringende reden op voor ontslag op staande voet, waarbij Havik kan worden gevolgd in haar standpunt dat zij het wegnemen van goederen door werknemers onder geen enkele omstandigheid kan accepteren en dat het vertrouwen in [werknemer] door zijn handelingen onherstelbaar is beschadigd. Dat is temeer het geval nu [werknemer] de goederen uit het magazijn heeft weggenomen en hij in zijn functie juist de verantwoordelijkheid had over dat magazijn.
21. De omstandigheid dat [werknemer] ten tijde van het ontslag een dienstverband had van 23 jaar en dat hij naar behoren functioneerde, weegt tegenover de aard en ernst van de dringende reden voor het ontslag op staande voet niet zwaar genoeg om te oordelen dat dit ontslag niet gerechtvaardigd is. Hetzelfde geldt voor het feit dat de gevolgen van het ontslag ingrijpend kunnen zijn voor [werknemer]. Hetgeen door [werknemer] is aangevoerd over het door hem gestelde slechte werkgeverschap van Havik, is tegenover de betwisting daarvan door Havik onvoldoende aannemelijk geworden. Bovendien kan dit vermeende slechte werkgeverschap, indien dit al zou komen vast te staan, er niet aan afdoen dat de diefstal van genoemde goederen door [werknemer] ook in dat geval een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
22. Omdat het ontslag op staande voet waarschijnlijk zal standhouden in een bodemprocedure, moet de vordering van [werknemer] in dit kort geding worden afgewezen.
23. Nu [werknemer] ongelijk krijgt, zal hij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Havik.
De beslissing
Veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, die tot heden voor Havik worden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van Havik.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter