ECLI:NL:RBNHO:2014:10451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/1966
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie voor onderhoud aan rijksmonument en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Stichting Vrienden Stoomgemaal Halfweg een subsidie aangevraagd voor het onderhoud van het stoomgemaal in Halfweg, dat sinds 1983 als rijksmonument is aangewezen. De aanvraag werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen omdat het subsidieplafond voor dat jaar al was bereikt. De Stichting beroept zich op toezeggingen uit het verleden, gedaan door de minister in de jaren tachtig, waarin werd beloofd bij te dragen aan het onderhoud van het stoomgemaal. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen ongeclausuleerde toezegging is gedaan door de minister en dat de minister niet verplicht is om dertig jaar later subsidie te verlenen buiten de geldende regels.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidieaanvraag van de Stichting niet voor toekenning in aanmerking kwam, omdat de minister meer dan 2000 aanvragen had ontvangen die het subsidieplafond overschreden. De rechtbank heeft de argumenten van de Stichting over het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de toezeggingen uit het verleden niet zodanig waren dat de minister verplicht was om subsidie te verlenen, gezien de huidige wet- en regelgeving. De rechtbank concludeert dat het beroep van de Stichting ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland op 7 november 2014. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/1966

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2014 in de zaak tussen

de stichting Stichting Vrienden Stoomgemaal Halfweg, te Haarlemmerliede en Spaarnwoude, eiseres,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigden: mr. R.N. van Dijk en mr. T. Ruhnke).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door[naam 1], voorzitter, en [naam 2], secretaris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is eigenaar van het stoomgemaal in Halfweg dat sinds 1983 als rijksmonument is aangewezen. In verband met het onderhoud daarvan heeft zij op 26 maart 2013 een subsidieaanvraag gedaan in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (hierna: Brim 2013). Verweerder heeft op grond van het Brim een subsidieplafond vastgesteld. De wijze van verdeling bij overschrijding van het subsidieplafond is geregeld in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). Tijdens de indieningsperiode heeft verweerder meer dan 2000 subsidieaanvragen ontvangen, die tezamen het subsidieplafond overschrijden. Verweerder heeft daarom toepassing moeten geven aan de in de Sim vastgelegde verdelingscriteria. Als gevolg hiervan is de subsidieaanvraag van eiseres niet voor toekenning in aanmerking gekomen.
2. Niet in geschil is dat de verdeling van het beschikbare subsidiebedrag heeft plaatsgevonden op de wijze zoals voorgeschreven in de Sim.
3. Eiseres voert aan dat zij, gelet op toezeggingen uit het verleden, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat verweerder haar op aanvraag subsidie zou verstrekken, ook al zou dat betekenen dat verweerder daarvoor ‘contra legem’ moet afwijken van het Brim 2013 en de Sim. Ter onderbouwing van haar beroep op het vertrouwensbeginsel verwijst eiseres naar het Koninklijke Besluit van 24 oktober 1983, nummer 8 (hierna: het KB), en een brief van 15 december 1981 van de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Hierin wordt volgens eiseres toegezegd dat zij kan rekenen op een bijdrage in de onderhoudskosten van het monument. Op de zitting bij de Raad van State in 1983 in het kader van de aanwijzing van het stoomgemaal als rijksmonument, is door de vertegenwoordiger van het ministerie de toezegging - ongeclausuleerd - herhaald. Hiermee is volgens eiseres het vertrouwen gewekt dat de voor het voortbestaan van het stoomgemaal nodige subsidie zou worden (blijven) verleend.
4. In de brief van 15 december 1981 heeft de destijds verantwoordelijke staatssecretaris aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland verklaard bereid te zijn om bij te dragen in een substantieel aandeel in de consolidatiekosten. In de brief staat verder: “(…) ben ik tevens bereid, uiteraard voor zover de wetgever mij de nodige middelen verschaft en uitsluitend wanneer het gemaal eigendom is van een stichting, jaarlijks een onderhoudssubsidie te bevorderen op grond van de Voorlopige Regeling Onderhoudssubsidie Monumenten (…)”. In het KB waarnaar eiseres verwijst staat “(…) dat voorts de in 1978 opgerichte ‘Stichting Vrienden Stoomgemaal Halfweg’ zich beijvert de financiële middelen voor consolidatie en exploitatie van het gemaal bijeen te brengen en dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude zich in principe bereid heeft verklaard bij te dragen in de kosten van restauratie; dat van de zijde van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur bij de behandeling van het beroep ter openbare vergadering van de Afdeling, voornoemd, is verklaard, dat desgevraagd een subsidie in de consolidatie- en onderhoudskosten zal worden verleend; (…)”.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schriftelijke toezegging van 15 december 1981 en de toezegging die is gedaan op de zitting bij de Raad van State in 1983 in verband met elkaar moeten worden bezien. Van een ongeclausuleerde toezegging is volgens verweerder geen sprake, nu het voorbehoud is gemaakt dat daarvoor voldoende middelen aanwezig moeten zijn. Voorts wordt in de toezegging verwezen naar de Voorlopige Regeling Onderhoudssubsidie Monumenten, maar die regeling bestaat niet langer. Uit het KB maakt verweerder op dat de toezegging betrekking heeft op consolidatie- en onderhoudskosten waar bij de aanwijzing van het monument sprake van was en waarvoor de toenmalige staatssecretaris heeft toegezegd op basis van de op dat moment geldende regelgeving subsidie te verstrekken. Een subsidie is toen ook verleend, waarmee de toezegging gestand is gedaan, aldus verweerder.
6. Volgens vaste jurisprudentie kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien een aan verweerder toe te rekenen toezegging uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven en bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is in de brief van 15 december 1981, noch in het KB van 24 oktober 1983 sprake van een, zowel in tijd als in omvang, ongeclausuleerde toezegging. Deze toezeggingen zijn niet zodanig op te vatten dat verweerder, ruim 30 jaar na dato, op basis daarvan gehouden zou zijn om - in strijd met de wet- en regelgeving - subsidie te verlenen. Verweerder heeft in het door eiseres aangevoerde dan ook terecht geen aanleiding gezien voor buitenwettelijke subsidieverlening aan eiseres.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.