RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 518447 CV EXPL 11-8791
datum uitspraak: 9 april 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[2 passagiers]
te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde E.S.A. Wiggers
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 22 junii 2011. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. De passagiers hebben daarop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. Daarbij heeft Transavia nog producties overgelegd.
De kantonrechter heeft vervolgens beslist de zaak aan te houden tot 22 november 2012 in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie - hierna te noemen: het Hof - op de aan hem gestelde prejudiciële vragen over de rechtsgeldigheid van het zogenaamde Sturgeon-arrest. Partijen hebben vervolgens hun standpunten bij pleidooi van 17 en 31 januari en 26 maart 2013 nader toegelicht.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Amsterdam naar Samos op 23 juni 2009 met vertrektijd 05.15 uur (lokale tijd) en aankomsttijd 08.35 uur (lokale tijd) en vluchtnummer HV161, hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 6 uur en 35 minuten opgelopen.
c. De passagiers hebben bij brief van 22 januari 2010 compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van in totaal € 800,00.
d. Transavia heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Transavia heeft zich bij dupliek primair beroepen op de niet ontvankelijkheid van de passagiers. Transavia voert daartoe aan dat de passagiers de bevoegdheid om op eigen naam tegen Transavia te procederen hebben prijsgegeven door mogelijke aanspraken jegens Transavia over te dragen aan EU Claim. Transavia heeft eveneens bij dupliek aangevoerd aan dat de passagiers geen aanspraak meer op compensatie toekomt omdat de passagiers niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd.
Transavia voert verder aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie.
Meer subsidiair voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is, omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft Transavia aangevoerd dat het toestel dat de vlucht uitvoerde luchtwaardig was en was vrijgegeven voor vertrek. Nadat het toestel was vertrokken ging tijdens het taxiën naar de startbaan het lampje ‘feel diff press’ branden. Omwille van de vliegveiligheid is het toestel teruggekeerd naar de gate. Hierdoor is sprake van een vliegveiligheidsprobleem dat Transavia niet kon voorkomen. Evenmin kon Transavia er daadwerkelijke invloed op uitoefenen. Het systeem wordt iedere 7.500 uur uitvoerig getest. Dit onderhoudsinterval was nog niet verstreken.
Transavia heeft zich verder beroepen op het voorstel van de Europese Commissie van 13 maart 2013 voor de wijziging van Verordening 261/2004 (hierna: het Voorstel). Zij heeft aangevoerd dat het Voorstel een codificatie is van de jurisprudentie van het Europese Hof. Het Voorstel bevat een definitie van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’. Bij het Voorstel is een annex gevoegd met omstandigheden die in ieder geval wel, en omstandigheden die in ieder geval niet buitengewoon zijn. Ten aanzien van technische mankementen zijn, aldus de annex, wel buitengewoon ‘technical problems which are not inherent in the normal operation of the aircraft, such as identification of a defect during the flight operation concerned and which prevents the normal continuation of the operation; or a hidden manufacturing defect revealed by the manufacturer or a competent authority and which impinges on flight safety’. Niet buitengewoon zijn technische mankementen die voortvloeien uit regulier onderhoud en controle (‘pre-flight check’). Omdat Transavia zich op het standpunt stelt dat het Voorstel een codificatie is van de rechtspraak van het Europese Hof, dient ook in de voorliggende zaak te worden beoordeeld of het technische probleem zich heeft voorgedaan na het aftekenen van de pre-flight check. Als dat het geval is, dan kwalificeert dit technische mankement zich als een buitengewone omstandigheid en dient te worden beoordeeld of Transavia alle redelijke maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van deze buitengewone omstandigheid, aldus Transavia.
In het voorliggende geval was sprake van een technisch mankement dat zich heeft voorgedaan na het aftekenen van de pre-flight check. Transavia heeft alle redelijke maatregelen getroffen ter voorkoming van dat technische mankement. Het voorgaande leidt er volgens Transavia dan ook toe dat haar beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening slaagt.
De beoordeling
1. Ten aanzien van het beroep op de niet-ontvankelijkheid overweegt de kantonrechter als volgt. Het enkele feit dat de passagiers aan EUclaim B.V. een volmacht heeft gegeven om de vordering namens hen te innen, betekent niet dat de eigendom van het vorderingsrecht aan EUclaim B.V. is overgedragen. Daarvoor is immers een akte van cessie vereist, en het bestaan daarvan is gesteld noch gebleken. De passagiers kunnen de vordering in rechte dan ook uitsluitend zelf instellen, zodat het verweer van Transavia op niet ontvankelijkheid faalt.
2. Aangezien partijen een vervoersovereenkomst hebben gesloten in de zin van artikel 8:1390 BW, is de in artikel 8:1835 BW opgenomen vervaltermijn van twee jaar van toepassing. Deze vervaltermijn geldt immers voor iedere vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer en vangt aan op de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaarttuig ter bestemming, op de dag, waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of de dag waarop het luchtvervoer wordt onderbroken. De onderhavige vorderingen zijn binnen deze termijn ingesteld, zodat het beroep van Transavia op overschrijding van de klachttermijn van twee jaar wordt verworpen.
3. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kan hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
4. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5. Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
6. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin Hermann de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
7. Het Hof heeft in r.o. 24 en 25 uiteengezet welke technische problemen inherent zijn aan de normale uitvoering van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Het gaat om technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud. Deze technische mankementen vormen aldus geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
8. Transavia heeft bij het pleidooi van 17 en 31 januari 2013 betoogd dat deze technische mankementen binnen de daadwerkelijke controle van de luchtvaartmaatschappij vallen. Volgens Transavia ligt dat anders met technische mankementen of een indicatie daarvan die zich voordoen tijdens de operatie (dat wil zeggen: een mankement of een indicatie daarvan dat zich voordoet nádat het toestel is vrijgegeven – released to service-). Transavia heeft betoogd dat zij ten onrechte wordt bestraft als zij compensatie moet betalen aan passagiers wier vlucht meer dan drie uur is vertraagd door een technisch mankement of een indicatie daarvan dat zich op dat (na release to service) moment heeft voorgedaan en waarvan Transavia wil (en moet) onderzoeken of sprake is van een luchtwaardig toestel en een veilige vlucht. Deze mankementen zijn, aldus Transavia, niet inherent aan, van nature innig verbonden met, noodzakelijk eigen aan, of zoals in de authentieke tekst van het arrest staat ‘nicht Teil der normalen Ausübung der Tätigkeit des betroffenes Luftfahrtunternehmens’. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Transavia naar uitspraken van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart.
9. De passagiers hebben, samengevat, betoogd dat de redenering van Transavia in strijd is met de tekst van artikel 5 lid 3 van de Verordening, het Wallentin Hermann arrest, het Sturgeon arrest, het Eglitis arrest en het Nelson arrest. Technische mankementen zijn, aldus de passagiers, inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Een vliegtuig bestaat uit veel onderdelen en het is nu eenmaal een gegeven dat die onderdelen kapot kunnen gaan. Het gaat er niet om of Transavia de vluchtverstoring als gevolg van een technisch probleem had kunnen voorkomen. Eerst moet bepaald worden of sprake is van een buitengewone omstandigheid en eerst wanneer dat het geval is moet worden getoetst of de luchtvaartmaatschappij deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat technische problemen zich voordoen komt, kort samengevat, aldus de passagiers voor risico van Transavia.
10. De kantonrechter verwerpt het verweer van Transavia. Daartoe is het volgende redengevend. Het Hof heeft in het Wallentin Hermann arrest – op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon en Nelson arrest niet is teruggekomen- bepaald dat problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud, inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en (aldus) geen uitzonderlijke omstandigheden vormen als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
11. Het Hof heeft in het Wallentin Hermann arrest niet uiteengezet welke technische problemen ‘niet inherent’ zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en op welke technische problemen de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet (a contrario) uit r.o. 25 worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen. Het Hof heeft in r.o. 26 slechts aangegeven dat ‘evenwel niet kan worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen’ en het Hof heeft voorbeelden gegeven van wanneer dit het geval zou kunnen zijn, namelijk wanneer sprake is van verborgen fabricagefouten of luchtvaartuigen die werden beschadigd door sabotage of terrorisme.
12. Gelet op (a) de tekst van r.o. 26 van het Wallentin Hermann arrest -‘kan niet worden uitgesloten’-, (b) de aard van de door het Hof gegeven voorbeelden – het Hof noemt slechts van buitenkomende oorzaken – in samenhang met (c) de doelstelling van de Verordening, te weten een hoog niveau van consumentenbescherming, oordeelt de kantonrechter dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, dat zich voordoet nadat het toestel is vrijgegeven –released to service–, zoals in de voorliggende zaak het geval is, in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert. De kantonrechter komt mitsdien niet toe aan de beoordeling van de vraag of Transavia deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart in uitspraken tot andere oordelen zijn gekomen, maakt het voorgaande niet anders.
13. De kantonrechter zal het Voorstel niet bij de beoordeling betrekken, omdat het nog slechts een voorstel is en het geenszins zeker is dat de voorgestelde tekst ook de definitieve tekst zal zijn.
14. Nu Transavia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
15. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de door de passagiers verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
16. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 800,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 5 februari 2010, tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na heden tot de dag van volledige betaling, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 90,81
griffierecht € 142,00
salaris gemachtigde € 500,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.