ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1405

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/703079-13 en 14/810415-12 (tul) en 15/258749-12 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstal met geweld en wapenbezit in Hoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld en wapenbezit. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.C. Panhorst, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.Y. Kuit.

De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte op 2 februari 2013 in Hoorn een telefoon en een geldbedrag van vijftig euro had weggenomen van een slachtoffer, waarbij hij geweld had gebruikt. Dit geweld bestond uit het toebrengen van meerdere kopstoten aan het slachtoffer. Daarnaast was de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een imitatiepistool en het overtreden van een gebiedsverbod in Hoorn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdediging voerde aan dat de camerabeelden, die als bewijs waren gebruikt, onrechtmatig waren verkregen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De beelden waren rechtmatig verkregen, aangezien de camera zichtbaar was en bezoekers waren gewaarschuwd.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de psychologische rapportages die wezen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en antisociale trekken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/703079-13 en 14/810415-12 (vordering tenuitvoerlegging)
en 15/258749-12 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 29 mei 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 mei 2013 in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.C. Panhorst en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.Y. Kuit, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
15/703079-13
hij op of omstreeks 2 februari 2013 in de gemeente Hoorn (NH) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon en/of een geldbedrag van vijftig euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer] drie, althans één of meer, kopsto(o)t(en) tegen diens hoofd heeft gegeven;
15/258749-12 - feit 1
hij op of omstreeks 21 december 2012 in de gemeente Hoorn (NH) een wapen van categorie I, onder 7, te weten een imitatiewapen/imitatie- pistool, zijnde een voorwerp op lijst a of lijst b van de bij Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad;
15/258749-12 - feit 2:
hij op of omstreeks 21 december 2012 in de gemeente Hoorn (NH) op de Roode Steen heeft verbleven, terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat hem op 15 december 2012, om 12.00 uur, op grond van artikel 2:76a van de Algemene Plaatselijke Verordering Hoorn, de toegang tot en/of het verblijf op voormeld gebied was ontzegd voor de periode van 15 december 2012, te 12.00 uur tot en met 22 december 2012, te 12.00 uur.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Verweer met betrekking tot de camerabeelden
3.1. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de zaak met parketnummer 15/703079-13 wegens schending van de beginselen van een goede procesorde. Door gebruik te maken van wederrechtelijk verkregen opnames – te weten camerabeelden gemaakt op het toilet van het betreffende café, waarbij aldus op grove wijze de privacy van de bezoekers is geschonden – handelt het openbaar ministerie in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de onrechtmatig verkregen camerabeelden moeten worden uitgesloten van het bewijs.
3.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is en dat de camerabeelden gebruikt mogen worden voor het bewijs. Bij de ingang van het café worden bezoekers gewaarschuwd dat gebruik wordt gemaakt van camera-observatie en registratie. De camera hangt bovendien zichtbaar in het toilet. Aldus is sprake van rechtmatig verkregen camerabeelden.
3.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in gevallen waarin natuurlijke of rechtspersonen naar burgerlijk recht ‘onrechtmatig’ bewijs hebben vergaard zonder dat opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie vóór de verkrijging hiervan wetenschap of hiermee enige bemoeienis hebben gehad, van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen sprake kan zijn.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval de politie pas later, te weten nadat het feit was gepleegd, de betreffende beelden heeft ontvangen van de eigenaar/beheerder van het café die deze beelden vrijwillig heeft afgestaan. De politie is pas toen op de hoogte geraakt van het feit dat de betreffende camera op het toilet hing. Op grond van die vaststelling is de rechtbank van oordeel dat hetgeen door de café-eigenaar is ondernomen niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden.
In uitzonderlijke gevallen kan evenwel onrechtmatig optreden van ‘burgers’ een zodanige schending van de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht of veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak tot gevolg hebben dat dit dient te leiden tot uitsluiting van het bewijsmateriaal dat tengevolge van dat onrechtmatig optreden is verkregen. De rechtbank is van oordeel dat in casu geen sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval, te meer nu het niet de privacy van verdachte is die is geschonden.
Niet de belangen van verdachte zijn geschaad, maar juist de belangen van de toiletbezoeker (in dit geval het slachtoffer). De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze camerabeelden gebruikt mogen worden voor het bewijs.
4. Bewijs
4.1. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op het hiervoor besproken verweer – vrijspraak betoogd van het onder parketnummer 15/703079-13 ten laste gelegde feit. De feiten met parketnummer 15/258749-12 kunnen volgens de verdediging bewezen worden verklaard.
4.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden
15/703079-13
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/703079-13
ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 1 februari 2013 omstreeks 01.00 uur was verdachte in café [naam café] gevestigd op de [straatnaam] te Hoorn (Noord-Holland). Terwijl getuige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in het toilet stond te urineren, zag hij dat de hem bekende verdachte binnenkwam. [Slachtoffer] voelde twee handen in zijn beide broekzakken. Hij voelde dat zijn geld, te weten vijftig euro, uit zijn zakken werd gehaald. Ook werd zijn mobiele telefoon uit zijn zak gehaald. Toen [slachtoffer] dit meteen daarna controleerde, voelde hij dat zijn geld en telefoon weg waren. Hij keek achterom en zag dat verdachte snel zijn handen in zijn zakken deed. [Slachtoffer] zei tegen verdachte dat hij zijn geld en spullen terug wilde. Op een gegeven moment zag en voelde [slachtoffer] dat hij een kopstoot kreeg van verdachte. Verdachte stond dicht tegen [slachtoffer] aan en stootte met een snelle beweging naar voren tegen zijn hoofd en tegen zijn wang. [Slachtoffer] voelde pijn bij zijn wang. Er was een rode wond te zien op de linkerzijde van zijn gezicht. [Slachtoffer] herhaalde dat hij zijn spullen terug wilde. Hierop kreeg [slachtoffer] wederom een kopstoot van verdachte. Dit was op de andere wang. [Slachtoffer] voelde pijn. Kort daarna kreeg [slachtoffer] een derde krachtige kopstoot van verdachte, die hij direct voelde. De volgende dag had [slachtoffer] een opgezette wang, voornamelijk aan de rechterzijde. [Slachtoffer] heeft kort na de derde kopstoot zijn mobiele telefoon teruggekregen van verdachte. Nadat de politie erbij was gekomen, heeft [slachtoffer] ook zijn geld teruggekregen van verdachte.
Verdachte heeft later bij de politie verklaard dat hij zichzelf herkent op de foto’s (de rechtbank begrijpt: de fotoprints van de camerabeelden afkomstig van de beveiligingscamera die op het toilet hing). Tijdens het onderzoek ter terechtzitting bleek dat verdachte sterke overeenkomsten vertoont met de persoon welke te zien is op de foto’s.
15/258749-12 - feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 met parketnummer 15/258749-12 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Tijdens de insluiting op 21 december 2012 te Hoorn (Noord Holland) haalde verdachte een voorwerp, naar later bleek een aansteker, gelijkend op een echt vuurwapen uit zijn jaszak. De gasaansteker had de vorm van een pistool. Deze gasaansteker was een nabootsing (op schaal) van een bestaand vuurwapen, merk Colt, model 1911. Genoemde aansteker had echter ook een grote gelijkenis met een vuurwapen, merk Colt model 1903, .32 automatic. Dit wapen wijkt optisch en voor wat betreft formaat slechts in detail af van de eerder genoemde gasaansteker. Wanneer de gasaansteker ter hand zou worden genomen, is niet dan wel zeer slecht waarneembaar of de aansteker een echt vuurwapen of een nabootsing van een echt vuurwapen betreft. In verband hiermee kan gesteld worden dat de aansteker een ernstige bedreiging kan vormen voor personen, en/of zodanig op een vuurwapen lijkt, dat hij voor bedreiging geschikt is. De verdachte heeft verklaard dat hij begrijpt dat de aansteker voor bedreiging geschikt is. Deze aansteker is daarmee een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie, gelet op het bepaalde in artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie.
15/258749-12 - feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 met parketnummer 15/258749-12 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op grond van artikel 2:76a van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn voor de periode van 15 december 2012 te 12:00 uur tot en met 22 december 2012 te 12:00 uur verblijf in horecagebied 2 ontzegd. Op 21 december 2012 omstreeks 01:30 uur liep verdachte vanaf de Roode Steen de Kerkstraat in. De Roode Steen is onderdeel van horecagebied 2 in Hoorn. Verdachte wist dat hem op dat moment verblijf in voornoemd gebied was ontzegd.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
15/703079-13
hij omstreeks 2 februari 2013 in de gemeente Hoorn (NH) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en een geldbedrag van vijftig euro, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] drie kopstoten tegen diens hoofd heeft gegeven;
15/258749-12 - feit 1
hij op 21 december 2012 in de gemeente Hoorn (NH) een wapen van categorie I, onder 7, te weten een imitatiepistool, voorhanden heeft gehad;
15/258749-12 - feit 2:
hij op 21 december 2012 in de gemeente Hoorn (NH) op de Roode Steen heeft verbleven, terwijl hij wist dat hem op 15 december 2012, om 12.00 uur, op grond van artikel 2:76a van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn het verblijf in voormeld gebied was ontzegd voor de periode van 15 december 2012 te 12.00 uur tot en met 22 december 2012 te 12.00 uur.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het feit met parketnummer 15/703079-13
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 1 (15/258749-12)
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 2 (15/258749-12)
overtreding van artikel 2:76a van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het feit met parketnummer 15/703079-13 en feit 1 met parketnummer 15/258749-12 zal worden veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de onder feit 2 (15/258749-12) ten laste gelegde overtreding heeft de officier van justitie schuldigverklaring zonder oplegging van straf gevorderd.
7.2. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht om bij een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 met parketnummer 15/258749-12 de straf te beperken tot het opleggen van geldboetes.
7.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege GGZ Palier Reclassering Heerhugowaard uitgebrachte rapport en de nadere toelichting daarop ter terechtzitting van reclasseringswerker mevrouw A. Bakker, is gebleken. Tevens betrekt de rechtbank in haar beoordeling de inhoud van het omtrent verdachte door drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, uitgebrachte psychologisch Pro Justitia rapport van 5 mei 2013.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van geld en een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer], gevolgd van geweld jegens deze [slachtoffer]. Verdachte heeft, terwijl [slachtoffer] op het toilet urineerde, voornoemde goederen uit de zakken van het slachtoffer gehaald. Op het moment dat verdachte hierop door het slachtoffer werd aangesproken, heeft verdachte het slachtoffer drie kopstoten gegeven.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte enkel uit hebzucht heeft gehandeld, nu hij geen enkele verklaring voor zijn daad heeft gegeven. Daarmee heeft verdachte er ook geen blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Verdachte is enkel en alleen gericht geweest op het behalen van eigen voordeel, zonder respect voor andermans eigendommen. Daarbij heeft hij fors geweld niet geschuwd om zijn buit veilig te stellen. Zijn gedrag getuigt van zeer weinig empathie voor het slachtoffer. Dit is een ernstig feit dat voor het slachtoffer traumatische gevolgen kan hebben, ook op langere termijn. Bovendien worden door een dergelijk feit de gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen vergroot.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een imitatiepistool dat een ernstige bedreiging kan vormen voor personen en zodanig op een vuurwapen lijkt dat het voor bedreiging geschikt is.
Daarnaast heeft verdachte zich begeven op de Roode Steen te Hoorn, terwijl hij wist dat hem op grond van artikel 2:76a van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn verblijf in dat gebied op dat moment was ontzegd.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte volgens de justitiële documentatie van 25 februari 2013 reeds vele malen eerder ter zake van onder meer geweldsdelicten (waaronder eveneens een diefstal met geweld) tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt voorts dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. In het bewezen verklaarde feit is de antisociale grondhouding van verdachte duidelijk herkenbaar, waarbij hij niet geïnteresseerd is in anderen, niet in staat is zich in te leven en slechts gericht is op eigen gewin. Verdachte is onder meer door zijn zwakbegaafdheid verminderd in staat een adequate inschatting te maken van de consequenties van zijn gedrag. Het ontbreekt verdachte aan afdoende coping om zijn emoties adequaat te reguleren waardoor sprake is van impulsiviteit. Hij kampt met gevoelens van achterdocht jegens anderen omdat hij zich voortdurend onveilig voelt maar niet in staat is tot zelfreflectie; hij projecteert zijn onvrede en agressie op anderen. Verdachte zou zijn hele leven zijn overschat door zijn directe omgeving; een zeer aannemelijke bron van agressie. Volgens de psycholoog kan verdachte slecht met frustraties omgaan en verliest hij zichzelf in excessief middelengebruik. Er zou sprake zijn van een ziekelijke stoornis in de zin van alcoholmisbruik.
Alles overziend wordt op grond van de zwakbegaafdheid en het alcoholmisbruik – waarbij verdachte gezien de zwakbegaafdheid niet in staat geacht kan worden te voor- en overzien dat alcoholgebruik voor anderen en hemzelf schadelijk is – door de psycholoog geadviseerd verdachte voor de hem ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het feit met parketnummer 15/703079-13 en ten aanzien van feit 1 met parketnummer 15/258749-12 een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, conform de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank het voorts raadzaam te bepalen dat gezien de geringe ernst van de onder 2 (15/258749-12) bewezen verklaarde overtreding, en rekening houdend met de nog op te leggen straf inzake de misdrijven, geen straf of maatregel zal worden opgelegd ten aanzien van deze overtreding.
7.4. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 22 november 2012 in de zaak met parketnummer 14/810415-12 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD) voor de duur van twee jaren. Ten aanzien van die voorwaardelijke maatregel is de proeftijd op twee jaren bepaald onder - onder meer - de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijk opgelegde maatregel alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Verdachte heeft zich in korte tijd zelfs schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten (te weten de drie in dit vonnis besproken feiten).
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat bovendien uit het reclasseringsrapport d.d. 13 mei 2013 blijkt dat verdachte zich volstrekt onvoldoende aan afspraken met de reclassering heeft gehouden. In dit rapport wordt, net als in het psychologische rapport, gesproken over agressieproblematiek en middelenmisbruik. Het recidiverisico werd en wordt als hoog ingeschat. GGZ Reclassering Palier is wegens onvoldoende medewerking van verdachte en de overlast die hij veroorzaakt, onvoldoende in staat gebleken om het recidiverisico in te perken. De houding van verdachte tijdens eerdere verplichte reclasseringscontacten was zonder uitzondering negatief en de motivatie om te veranderen bleek keer op keer gering. Dit geldt zowel voor de contacten uit de periode 2006-2009 als voor het schorsingstoezicht in 2012. Enige behandelmotivatie was niet zichtbaar tijdens het toezicht. Naast de reeds eerder in dit vonnis genoemde problematiek van verdachte (zie hierboven onder 7.3), wordt in het psychologisch Pro Justitia rapport van 5 mei 2013 door de psycholoog opgemerkt dat de medewerking van verdachte aan het onderzoek er slechts op gericht was het opleggen van ISD te voorkomen cq. uit te stellen.
Zowel de psycholoog als GGZ Reclassering Palier achten adequate begeleiding en behandeling niet mogelijk in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders lijkt het aangewezen justitieel kader waarbinnen gedragsverandering zou kunnen worden bewerkstelligd. Er is een leefstijltraining noodzakelijk evenals een traject waarbinnen verdachte dagbesteding, huisvesting en financiën op orde kan krijgen. De hulpverlening zal plaats moeten vinden binnen het LVB (licht verstandelijke beperking) -circuit.
Waar de rechtbank op 22 november 2012 het opleggen van een ISD-maatregel nog een stap te ver oordeelde, acht de rechtbank dit thans niet meer het geval. Onder verwijzing naar het vonnis van 22 november 2012 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte aan de in artikel 38m Sr genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel voldoet. De veiligheid van personen of goederen vereist bovendien het opleggen van de maatregel.
De rechtbank zal, gelet op artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren gelasten, zonder dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in aftrek wordt gebracht.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38m, 38n, 38r, 57, 62 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
artikel 2:76a en 6:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit met parketnummer 15/703079-13 en feit 1 met parketnummer 15/258749-12 tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 (15/258749-12) bewezen verklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar d.d. 22 november 2012 in de zaak met parketnummer 14/810415-12.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. A.C. Haverkate en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2013.